Alma Soeminem Jitno

Ik heet Alma Soeminem. Ik ben op 24 juli 1956 geboren op plantage Alliance. Mijn ouders hebben 8 kinderen en ik ben de jongste. Mijn ouders waren geboren in Indonesië. Mijn vader kwam met het schip Simaloer 1 en mijn moeder met Simaloer 2 naar Suriname.

Ik was 7 jaar oud toen ik van mijn moeder leerde om vuur te maken en te koken. Op dat moment waren er nog twee broers en een zus die thuis woonden. De anderen waren al uit huis. Thuis werd vuur gemaakt met hout. Ik leerde rijst wassen en rijst opzetten. Ik moest naar de rijst kijken totdat het water door het koken was verdampt. Dan was het zaak om het vuur te temperen door wat hout weg te halen. De kunst is om genoeg vuur te hebben. Te veel vuur was niet goed, want dan verbrandde de rijst. Te weinig vuur was ook niet goed want dan werd de rijst niet gaar. De eerste keer verbrandde ik de rijst. Mijn moeder was niet boos. Ik was immers aan het leren. Ik leerde langzamerhand hoe ik het vuur zo optimaal mogelijk kon krijgen. Dat leer je niet na een of twee keer. Door het roet waren alle pannen bij ons thuis roetzwart. Wij deden dan ook geen moeite meer om ze van buiten schoon te poetsen. Alleen de binnenkant werd gewassen. Mijn moeder had een gietijzeren pan met poten (kendil) voor de rijst en een grote wajan voor de groenten. Toen mijn laatste zus uit huis was liet mijn moeder het koken helemaal aan mij over. Mijn lievelingsgerecht tot nu toe is oseng-oseng kangkung met terasi.

Ik kookte wat er was. Rijst is iets van elke dag. Als toespijs bij de rijst aten wij groenten en meestal iwak loh (verse vis) uit onze eigen vijver. Bethik, wader en pataka. Als groenten aten wij kangkung, godong telo, kouseband. Vlees aten wij niet vaak, heel soms als er iemand langs kwam om vlees te verkopen en als er een feest was. Kruiden gebruikten wij niet veel, hooguit uien, knoflook, zout en peper. Andere smaakmakers waren terasi, selderij en tomaat.
Bij de chinees in het dorp konden wij de kruiden kopen en selderij en tomaat plantten mijn ouders zelf.

Ik stond meestal samen met mijn moeder op. Dat was tegen half vijf of vijf uur in de ochtend als de hanen begonnen te kraaien. Zij maakte vuur en kookte water om thee te zetten. Ik ging naar Bakkie op school. Dat was ver van mijn woonplaats. Door mijn vader werd ik gebracht,
Ik ging niet zo lang naar school. Ik werd al vroeg uitgehuwelijkt. Voordat ik werd uitgehuwelijkt haalde een oudere zus mij uit huis. Ik was toen 9 jaar oud. Het was haar bedoeling om mij onderwijs te laten genieten. Zij woonde in Paramaribo. Bij haar ging het koken anders. Zij had een fornuis met gasbom (Surinaams Nederlands voor butaangasfles). Dat ging veel makkelijker. Na een paar jaren bij mijn zus moest ik terug naar mijn ouders om te trouwen.

Als er bij ons thuis een slametan werd gehouden, maakte mijn moeder de ambeng niet met vlees maar met vis. Wij hadden wel kippen, maar die waren voor de verkoop. Mijn moeder gebruikte meestal walapa voor de ambeng. In de ambeng zat ook bami, sambel goreng kentang, tempé, pejek, serundeng, pergedel, jangan kacang.
Ik heb wel meegemaakt dat toen mijn broer werd besneden mijn ouders een koe hebben laten slachten en zijn er mensen gevraagd om te helpen een tratak (feesttent) te maken. Buren werden gevraagd om te helpen met koken en met het versieren van de tent. Zij vlochten janur (versiering gevlochten uit jonge bladeren van de kokospalm) voor de versiering.

Nadat ik getrouwd was woonde ik in bij mijn schoonouders. Mijn man was enigst kind.
Als goede schoondochter kookte ik elke dag. Ook deed ik het huishouden. Mijn man werkte en kwam rond 17.00 uur thuis. Dan moet het eten klaar zijn. Mijn schoonouders aten meestal iets eerder. Soms eten we samen. Er is maar een keuken.
Ik heb ongeveer zes maanden bij mijn schoonouders gewoond. Ze woonden eerst op Tamanredjo en later op Jachtlust. Wij verhuisden mee met hun. Daarna zijn mijn man en ik naar de stad verhuisd. We hadden één kind, een meisje. Ik heb mijn dochter leren koken,want dat hoort zo. Meisjes moeten kunnen koken.

Ik doe nog aan Javaanse tradities, zoals slametans. Dat doe ik onder andere bij een bigi jari, bij een verhuizing, als mijn kleinkind jarig is. Ik organiseer een sedeka, dat is een speciale maaltijd met familie en kinderen. Wat ik zeker niet doe is andere geloven volgen. Ik ga ook niet naar andere religieuze bijeenkomsten dan alleen van de Islam. Ik blijf mijn geloof en tradities trouw. Met Idul Fitr komen de kinderen altijd thuis en we vragen elkaar vergiffenis voor alles wat we het afgelopen jaar fout hebben gedaan. Dat heb ik hun geleerd en ik heb een oudere zus, waar ik ook altijd naartoe ga met Idul Fitr en we vragen elkaar ook vergiffenis. Dat vind ik erg belangrijk als Javaanse traditie.

Ik ben in 1997 naar Nederland gekomen. Er is een groot verschil tussen koken in Nederland en koken in Suriname. In Nederland is alles te krijgen en het kost ook geen moeite om wat je nodig hebt bij elkaar te krijgen als je het geld maar hebt. In Suriname was er veel schaarste, in Nederland niet. Zelfs de kruiden kun je nu vers krijgen. Ik woon al vijftien jaar in Nederland en heb nog meegemaakt dat sommige kruiden slechts in poedervorm te krijgen waren.
Ook wat de hulpmiddelen betreft is het hier makkelijker. De rice-cooker maakt dat je hier altijd slaagt met je rijst. Ik ervaar het als makkelijk. Voor het koken heb ik toch een kendil en wajan die ik uit Suriname heb meegenomen. Ik vind het prettiger om daarmee te koken.

Ik hoop dat de Javaanse tradities behouden worden.