OPROEP !!!! SPOORZOEKERS GEVRAAGD

STICHJI lanceert binnenkort een nieuw project onder de naam ‘Javanen in de Nederlandse polder’. Voor dit project hebben wij spoorzoekers nodig. Ben je geïnteresseerd om mee te doen als spoorzoeker, geef je dan op door een mail te sturen naar stichji@yahoo.com of door een bericht te plaatsen op onze Facebookpagina facebook.com/STICHJI. Ken je iemand anders die geïnteresseerd is? Stuur dit dan s.v.p. door.

Wat houdt het project in?
Het project is een erfgoed project, waarin wij op zoek gaan naar materiële en immateriële sporen die herinneren aan de vestiging en inburgering van Javaanse Surinamers in lokaties in Nederland waar grote concentraties van Javaanse Surinamers wonen.

Wat zijn materiële- en immateriële sporen?
In dit project verstaan wij onder materiële sporen, alle dingen (gebouwen, voorwerpen, documenten, foto’s, enz.) die wijzen op de aanwezigheid en activiteiten van Javanen. De immateriële sporen zijn de verhalen van personen die veel over de materiële sporen kunnen vertellen.

Waarom doen wij dit project?
Erfgoed is simpel gezegd alles wat wij willen bewaren en tonen aan mensen die na ons leven. Wij leggen dat erfgoed vast en wij bewaren het omdat wij vinden dat het waardevolle dingen zijn en omdat ze iets vertellen over ons en onze voorouders.

Wereldwijd bestaat het besef dat het vastleggen van erfgoed belangrijk is. Een recent voorbeeld komt uit China. Daar wordt momenteel verwoede pogingen gedaan om historische foto’s die zijn vernietigd tijdens de Culturele Revolutie (opnieuw) te verzamelen. De zoektocht leidt naar bronnen in het buitenland omdat in China zelf weinig te vinden is.

http://www.bbc.co.uk/news/magazine-18784990

Een voorbeeld dat dichter bij ons staat, is het werk aan de realisatie van de database van Javaanse, Chinese en Hindoestaanse contractarbeiders. Deze zou niet tot stand gekomen zijn als de oude immigratie archieven die al deels vernietigd waren niet zouden zijn gedigitaliseerd. Wij wisten niet eens van het bestaan af van deze archieven en zijn heel erg dankbaar dat ze zijn bewaard en voor ons toegankelijk zijn gemaakt.

Wij zijn van mening dat de sporen van het Javaans erfgoed in Nederland moeten worden vastgelegd en bewaard in archieven zodat ze niet verloren gaan en kunnen worden geraadpleegd door generaties na ons. Veel van deze sporen zijn bij mensen thuis te vinden, bijvoorbeeld in persoonlijke fotoalbums. Mensen leggen gebeurtenissen fotografisch voor zichzelf vast, zonder te beseffen dat de foto’s ook historische waarde hebben. Zo ook hebben Javaanse organisaties fotoarchieven en documenten die iets zeggen over een belangrijk initiatief, bijvoorbeeld de bouw van een zorgvoorziening voor ouderen of een woongemeenschap. Niet alleen deze tastbare ‘bewijzen’ zijn belangrijk; ook de verhalen die mensen bij de foto’s kunnen vertellen zijn veel waard.Javanen1En er is haast geboden. De tijd dringt omdat mensen niet het eeuwig leven hebben. Er zijn inmiddels veel personen gestorven die een belangrijke bron van informatie zouden zijn geweest voor dit project. En zoals zij het graf in gaan, gaan de sporen letterlijk met hun het graf in. Daarom is het nodig dat het verzamelde materiaal niet bewaard wordt bij mensen thuis, maar in de archieven van instellingen die de taak hebben om materiaal over erfgoed en geschiedenis te bewaren, bijvoorbeeld de gemeentearchieven of het Nationaal Archief. Zo wordt het materiaal toegankelijk gemaakt voor een groter publiek en voor algemene doeleinden.

Waar wordt het project uitgevoerd?
Wij hebben het voornemen om in de komende jaren sporen te verzamelen in lokaties waar veel Javanen wonen. Deze zijn: Delfzijl, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Amsterdam, Almere, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Sint Michielsgestel.

Hiervoor is geld nodig en dat hebben wij helaas niet voor alle lokaties via subsidies kunnen verzekeren. Wel is het mogelijk om met de subsidie van Fonds 1818 en met STICHJI’s eigen middelen te beginnen met twee lokaties, te weten Sint Michielsgestel en Den Haag. Wij hopen met de resultaten van deze twee lokaties, de subsidiegevers te overtuigen tot financiering van de overige lokaties.

Hoe lang duurt het project?
Het project loopt van November 2012 tot Augustus 2014. In 2013 zullen wij bij 123-jaar Javaanse immigratie een evenement organiseren om het publiek te informeren over de tussentijdse resultaten. In 2014 worden de eindresultaten gepresenteerd in samenwerking met de partner-archieven en het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten.

Wat doen wij met de verzamelde sporen en met wie werken wij samen?
De sporen die worden verzameld worden vastgelegd en in bewaring gesteld bij archieven. In het geval van Sint Michielsgestel hebben wij al contact met het Brabants Historisch Informatie Centrum. Het BHIC heeft in haar archieven foto’s van de bouw van Nieuw-Beekvliet en is geïnteresseerd in een samenwerking. Voor Den Haag hebben wij het voornemen om samen te werken met het Haags Gemeentearchief.

De informatie over wat er is verzameld en waar het materiaal te vinden is, wordt toegankelijk gemaakt via de website www.javanenindiaspora.nl en van het nationaal project Vijf Eeuwen Migratie. Dit project en de website www.vijfeeuwenmigratie.nl wordt beheerd door het Centrum voor de Geschiedenis van Migranten (CGM). Het CGM is een belangrijke partner die voor ons de training van spoorzoekers zal verzorgen.

In dit project is de samenwerking met lokale Javaanse organisaties, in dit geval stichting Rachmatullah Islam, stichting Rukun Budi Utama e.a. Javaanse stichtingen in Den Haag, hun vrijwilligers en met personen die zich op persoonlijk titel willen inzetten uitermate belangrijk.

Wat moeten spoorzoekers doen en wat houdt de training in?
Voor het project hebben wij vrijwilligers nodig die tegen een vergoeding bereid zijn om te helpen bij het verzamelen van het materiaal. Hoe de verzameling wordt georganiseerd en wat moet worden verzameld, wordt uitgelegd tijdens een trainingbijeenkomst op 9 december 2012. De training duurt een dag en wordt gegeven door Hanneke Verbeek. Zij is verbonden aan het CGM en heeft meegewerkt aan projecten die dezelfde doelstelling hebben. De training zal plaatsvinden in Sint Michielsgestel.

Hariëtte Mingoen, voorzitter STICHJI.

Dawet

Dawet is voor zover ik weet de enige drank in de Surinaamse keuken die uit Javaanse hoek komt. De origine van de drank ligt in Indonesië, waar het bekend staat als cendol.

Een beetje verwarrend eigenlijk, want het woord cendol wordt door de Javanen gebruikt om de glibberige ”wormpjes” of ”slierten” in de drank aan te duiden.

Dawet, zoals ik het uit mijn jeugd in Suriname kende, bestond uit: 1. versgeperste kokosmelk, 2. de cendol, dat zijn de glibberige ”wormpjes”of ”korte slierten” die ontstaan door een dik papje van maizena of rijstmeel door een zeef (met grote gaten) te halen, en 3. stroop gekookt van suiker, water en veel sereh (citroengras). Het laatste geeft, samen met de kokosmelk, aan de drank een kenmerkende geur en smaak. Het papje voor de cendol werd niet persé gekleurd. Als het werd gekleurd, dan gebeurde dat meestal met een zacht rode kleur. De drank krijgt een ietwat bruine kleur, als de stroop is gemaakt van bruine suiker. Bij het serveren, werden alle ingrediënten met elkaar gemengd en gekoeld met ijsblokjes.

De Indonesische cendol is samengesteld uit: kokosmelk; groen gekleurde glibberige ”wormpjes”of ”sliertjes”, die behalve van rijstmeel ook wel worden gemaakt van sagomeel, tapiocameel en hunkweemeel of een mengsel van deze verschillende meelsoorten. De groene kleur komt van de pandan extract die aan het papje wordt toegevoegd. De donkere stroop wordt gemaakt van gula jawa. De gula jawa en de pandan smaak geven de drank de aroma en smaak. In tegenstelling tot de Surinaamse dawet, wordt bij het opdienen niet alles met elkaar gemengd. In een glas wordt eerst een laag gula jawa stroop gegoten, dan de glibberige wormpjes of slierten, een laagje geschaafd ijs en als laatste de kokosmelk. (zie foto).

Op het internet zijn recepten van dawet te vinden. Daar staat vaak bij wat het verschil is tussen de Surinaamse dawet en de Indonesische cendol. Ik gruwel om bij de beschrijving van de Surinaamse variant te lezen dat de ”wormpjes”/”sliertjes” kunnen worden weggelaten, of dat rood gekleurde klaargemaakte stroop of essence wordt voorgeschreven in plaats van sereh. Recepten als deze gaan voorbij aan de specifieke smaak en geneeskrachtige kwaliteiten van citroengras, waar onze voorouders wel bewust van waren geweest. Hoewel het mij ergert, weerspiegelen de aangeboden recepten wel de Surinaamse realiteit. Dawet in Suriname is niet meer zoals het vroeger was. In het allerergste geval, dat mij is overkomen heb ik een mix gehad van kokosmelk en rode siroop, zonder cendol. De drank smaakte bovendien alsof er geen kokosmelk was gebruikt, maar gecondenseerde melk aangelengd met water. Aanpassing van recepten is een normaal fenomeen in de wereld. Meestal resulteert dat in verbeterde, vernieuwende, verrassende culinaire creaties. In het geval van de dawet is er in Suriname geen sprake van verbetering, eerder een ontkrachting. Er zullen ongetwijfeld nog Javanen zijn die dawet op de originele manier klaarmaken, maar veelal voor eigen consumptie thuis en niet voor de verkoop.

In Nederland zie ik dat de Javanen in plaats van cendol, ook wel de fijne ronde tapiocabolletjes gebruiken die in de toko”s worden verkocht. Dat zijn bolletjes die uit Thailand worden geïmporteerd, waar het een ingrediënt is voor een toetje. Dit is immers veel makkelijker dan het maken van de tijdrovende wormpjes. Ook gebruiken de Javanen rode rozensiroop in plaats van stroop getrokken van sereh. Er wordt ook gebruik gemaakt van gula jawa, die in Nederland gemakkelijk te verkrijgen is in toko”s. Raspen en persen van kokosmelk wordt ook niet meer gedaan. Daarvoor in de plaats worden de pakjes kokosmelk uit Thailand, Maleisië of Indonesië gebruikt, ook van de toko. Variaties op de cendol, bestaat uit het toevoegen van stukjes agar-agar of stukjes jonge kokos of stukjes nangka. Deze variaties zijn geïnspireerd door de ijsjes/toetjes die in Indonesië worden verkocht zoals es teler of es campur.

In Suriname zijn deze producten tegenwoordig ook, veel meer dan enkele jaren geleden, in de supermarkten te krijgen. Wat dat betreft is er veel veranderd. Of de kwaliteit van de Surinaamse dawet hierdoor zal verbeteren, valt nog te bezien.

Hariëtte Mingoen