Categorie: Opiniestukken
De geschiedenis van de contractarbeid mag niet worden vergeten
Op 9 augustus is het 131 jaar geleden dat de eerste groep Javaanse contractarbeiders aankwam in Suriname. In Nederland is dit weinig bekend. Voor de media is het geen sexy onderwerp in tegenstelling tot het slavernijverleden van Nederland, dat elk jaar weer volop wordt belicht. Dit jaar, niet in de allereerste plaats door de tentoonstelling ‘Slavernij’ in het Rijksmuseum, maar ook door initiatieven van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht om de eigen directe betrokkenheid met de slavernij en de slavenhandel bloot te leggen. Deze acties vinden navolging in Den Haag en andere plaatsen in Nederland waar met verve sporen van het slavernijverleden worden gedocumenteerd.
Femke Halsema, de burgemeester van Amsterdam, bood onlangs bij de herdenking van het slavernijverleden excuses aan, waarmee zij duidelijk maakt dat het stadsbestuur van Amsterdam verantwoordelijkheid neemt voor de rol van Amsterdam bij de slavenhandel en slavernij. Premier Rutte daarentegen, sprak in juli vorig jaar in de Tweede Kamer bij een debat over racisme en discriminatie, namens het kabinet ‘diepe spijt en berouw’ uit over de slavernij, maar maakte tegelijkertijd duidelijk dat er geen excuses zullen komen. Rutte zei wel voorstander te zijn van een herdenkingsjaar in 2023, het jaar dat Nederland 150 jaar geleden een eind maakte aan slavernij. Ondertussen hebben wethouders van de vier grote steden bekend gemaakt dat zij 1 juli, de dag van de afschaffing van de slavernij, tot een nationale feestdag willen maken.
Deze extensieve aandacht van de politiek, evenals van museale instellingen voor het slavernijverleden, waartoe gelukkig ook de slavernij in de Oost wordt gerekend, vinden wij terecht. Het stelselmatig en bewust ontnemen van de vrijheid en waardigheid van mensen is immers mensonterend en er kan geen twijfel over bestaan dat wij dit verwerpen. Echter, bij al deze uitingen, missen wij de aandacht voor de andere bladzijden in de geschiedenis waarin mensen onder verkapte slavernijomstandigheden verplicht werden arbeid te verrichten.
De systematische handel in mensen is niet opgehouden na de afschaffing van de slavernij. Het werd voortgezet. Dat zien wij bij de werving van arbeiders, door de kolonialen ‘koelies’ genoemd, voor de plantages in Suriname. Dit gold in mindere mate voor de werving van Brits-Indische contractarbeiders, beter bekend als Hindostanen. Zij werden immers onder het toeziend oog van het Brits bestuur geworven en stonden onder bescherming van dit bestuur. Chinezen en Javanen in Indië daarentegen werden onder hetzelfde gezag dat verantwoordelijk was voor het koloniaal bestuur in de Oost en in de West, geworven tegen betaling aan particuliere wervers. Hoewel het de schijn heeft van ‘vrijwilligheid’ is dit niets anders dan ronsel en handel in mensen.
Tussen 1890 en 1939 werden met 96 scheepstransporten 32.956 Javanen vanuit Nederlands-Indië naar Suriname vervoerd. Het merendeel kwam aan in een periode waarin de Surinaamse economie zwaar leed onder het afnemend belang van plantagecultures aan het eind van de 19de eeuw tot na de WO I. Ondanks contractuele verplichtingen van de werkgever werden ze slecht behuisd, ondergingen een slechte behandeling en leden een armoedig bestaan. Het bewust gevoerde beleid om voornamelijk mannen te werven, creëerde een groot vrouwentekort waardoor van gezinsvorming en een normaal gezinsleven geen sprake kon zijn. Onder armoedige en slechte hygiënische omstandigheden leden velen aan ziekten waaraan ze heel jong stierven. Baby’s werden doodgeboren en er was een groot zuigelingensterfte. De contractueel vastgelegde vrije terugkeer naar Indië, na vijf jaar arbeid, werd niet altijd nagekomen. Vaak was er geen schip om de contractanten terug te brengen en moesten zij noodgedwongen een nieuw contract afsluiten om hun recht op vrije terugkeer niet te verliezen. Zieke contractanten werden gerepatrieerd in plaats van te worden behandeld totdat ze in een betere conditie verkeerden om de terugreis te ondernemen.
Door de koelieordonnantie van toepassing te verklaren op de contractarbeiders, werden zij onderworpen aan gebonden arbeid onder strafrechtelijke sancties. Deze zogenaamde poenale sanctie hield in dat een ondernemer mocht optreden als politie en rechter en zijn arbeiders mocht straffen.
De contractarbeid komt voort uit hetzelfde machtscentrum dat verantwoordelijk is voor de slavenhandel in de Oost en in de West. De tentoonstelling ‘Slavernij’ in het Rijksmuseum toont de verwevenheid tussen wat in de Oost en West gebeurde pijnlijk aan. Inkomsten uit de één werden ingezet voor transacties in de ander. Zo ontvingen de plantage-eigenaren in Suriname na de afschaffing van de slavernij compensatie voor elke slaaf die ze moesten laten gaan. De compensatie werd betaald uit de winsten van het Cultuurstelsel dat in Nederlands-Indië werd opgelegd aan de bevolking van Java in 1830-1870. Voor wie niet weet wat het Cultuurstelsel inhield: boeren op Java werden verplicht om op een vijfde van hun grond commerciële gewassen zoals koffie, indigo, thee en suiker te verbouwen. Deze producten moesten geleverd worden aan het gouvernement. Wie geen grond bezat om de gewenste producten te verbouwen, werd onbetaald verplicht om maximaal 66 dagen per jaar voor het gouvernement te werken.
Slavernij, cultuurstelsel en contractarbeid liggen in elkaars verlengde en zijn bedacht en geregisseerd vanuit hetzelfde centrum van de macht en bestuurssysteem die gestoeld zijn op imperialistische en kapitalistische denkbeelden. Om deze redenen dient de geschiedenis van de contractarbeid niet vergeten te worden.
6 augustus 2021
Hariëtte Mingoen, voorzitter Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie
Medeondertekend door, Johan Raksowidjojo, voorzitter Stichting Javanen in diaspora Nederland
Dit opiniestuk is opgenomen in Het Parool van 10 augustus 2021
Javanen hebben betaald voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en in Caraïbisch Nederland.
Javanen hebben betaald voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en in Caraïbisch Nederland.
door Hariëtte Mingoen en Soehirman Patmo
Op 19 december 2022 bood premier Mark Rutte in een toespraak namens de Nederlandse staat excuses aan voor het slavernijverleden van Nederland. In zijn woorden ‘een zwarte bladzijde in de historie van het koninkrijk’. Deze excuses werden overwegend positief ontvangen in Nederland, Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen. Ook de internationale media besteedden er aandacht aan, waaronder CNN, New York Times, The Guardian, Jakarta Post, Tempo Indonesia, Channel News Asia Singapore, Reuters en Africa News Ghana, hoewel laatstgenoemde pas 5 dagen na de toespraak.
Rutte zei onder meer, ‘hier kun je niet om de historische feiten heen. Tot 1814 werden ruim 600.000 tot slaaf gemaakte Afrikaanse vrouwen, mannen en kinderen onder erbarmelijke omstandigheden naar het Amerikaanse continent verscheept door Nederlandse slavenhandelaren. De meesten naar Suriname, maar ook naar Curaçao, Sint-Eustatius en andere plaatsen. Zij werden weggerukt van hun families, ontmenselijkt, als vee vervoerd en behandeld. Vaak onder het overheidsgezag van de West-Indische Compagnie. In Azië werden tussen de 660.000 en ruim 1 miljoen mensen – we weten het niet eens precies – verhandeld binnen de gebieden die onder het gezag stonden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De getallen zijn onvoorstelbaar. Het menselijk leed dat erachter schuilgaat, is nog veel onvoorstelbaarder’
Oost en West
De slavernij in de Oost heeft Rutte in zijn speech expliciet benoemd, maar de discussie over het slavernijverleden van Nederland was en is nog steeds gecentreerd op het slavernijverleden in de West. Dit ondanks de feiten dat de slavernij in de Oost, veel omvangrijker was en langer heeft geduurd en dat de wreedheden niet onder deden voor de wrede slavernijpraktijken in de West. Reggie Baay heeft dit in zijn publicatie ‘Daar werd wat gruwelijks verricht’, over de slavernij in Nederlands-Indië (2015), aangetoond.
De Verenigde West Indische Compagnie werd op 3 juni 1621 opgericht toen Nederland nog in oorlog was met Spanje. Omdat Portugal een bondgenoot was van Spanje werd in 1630 delen van Noord-Brazilië door Nederland op de Portugezen veroverd. In 1637 veroverde Nederland ook fort Elmina aan de Goudkust, het huidige Ghana, op de Portugezen. In 1641 had de WIC ook slavenposten in Angola. Zo ontwikkelde de WIC zich tot de grootste slavenhandelaar die tot 1734 het monopolie had in de trans-Atlantische slavenhandel.
In de Oost begon het met de oorlog om het monopolie van de specerijenhandel in Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Deze oorlog werd door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) gevoerd tegen de Engelsen en Portugezen in de Banda-eilanden. De VOC, opgericht op 20 maart 1602, was in die tijd de grootste handelmaatschappij van de wereld. Behalve het drijven van handel was het doel van de VOC het opzetten van een netwerk van overzeese factorijen. Om handel af te dwingen beschikte de VOC over eigen oorlogsschepen.
Bloedbad
De VOC onder aanvoering van Jan Pieterszoon Coen verbood de bevolking van de Banda-eilanden om handel te drijven met de Engelsen en Portugezen, die hogere prijzen boden. Omdat de bevolking van Banda hieraan geen gehoor gaf, stuurde Pieterszoon Coen, toen gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, een strafexpeditie naar de Banda-eilanden om de bevolking te straffen. De troepen van de VOC richtte een gruwelijk bloedbad aan. Een groot deel van de bevolking werd uitgemoord. Volgens schattingen werden meer dan 15.000 mensen vermoord en ongeveer 800 overlevenden, voornamelijk vrouwen en kinderen, werden afgevoerd als slaafgemaakten. Pieterszoon Coen kreeg de toepasselijke bijnaam ’de slachter van Banda’. Deze genocide vond plaats in 1621 en zo werd slavernij in de Oost een feit. Veel eerder dan de slavernij in de West onder de WIC. In 1860 werd de slavernij in de Oost afgeschaft, drie jaar eerder dan de afschaffing in de West in 1863. Bij laatstgenoemde werd bepaald dat de slaafgemaakten nog 10 jaar onder staatstoezicht op de plantages moesten blijven werken.
Cultuurstelsel
Gedurende twee eeuwen had de VOC meer goede dan slechte tijden gehad. Echter, door slecht beleid werd de organisatie in 1798 ontbonden en alle bezittingen en schulden werden door de Nederlandse Staat overgenomen. In 1811 namen de Engelsen Nederlands-Indië over en werd Stanford Raffles aangesteld als Luitenant-Gouverneur. Het Engels tussenbestuur duurde tot 1816. De heersende gedachte van een koloniale mogendheid toen was geld verdienen aan de koloniën in plaats van dat de koloniën geld kosten. Zo werd het Cultuurstelsel bedacht, dat in de plaats kwam van het Landrentestelsel dat te weinig opleverde voor de Nederlandse staat. Het Landrentestelsel, ingevoerd door Raffles, is gebaseerd op het gedachtegoed dat de koloniale mogendheid al het land in de kolonie in bezit heeft, daarom van de lokale bevolking huur kan eisen voor het gebruik. Het Cultuurstelsel ging net als het Landrentestelsel uit van de monopolie en heerschappij van de Nederlandse Staat.
Nederlands-Indië verkeerde economisch in een deplorabele staat. Dat kwam doordat Nederland ten strijde trok tegen de onafhankelijkheidsstrijder Prins Diponegoro, bekend als de Java-oorlog, terwijl het nog steeds de gevolgen voelde van de eerdergenoemde oorlogen in Europa. In 1829 gaf koning Willem 1 opdracht aan Johannes van den Bosch, gouverneur- generaal van Nederlands-Indië, om het Cultuurstelsel uit te voeren. Voor Van den Bosch, de bedenker van dit stelsel, is het onderliggende idee vrij expliciet: Nederlands-Indië is een Nederlands wingewest en moet geld opleveren. Bij de uitvoering van het Cultuurstelsel kreeg de Nederlandsche Handel Maatschappij (nu ABN-AMRO) een belangrijke rol toebedeeld. Koning Willem I richtte de NHM op in 1824 en was zelf de grootste aandeelhouder. Na de invoering van het Cultuurstelsel waren de resultaten direct merkbaar. In 1831 was al een bescheiden nettowinst van 2 ton, die overgemaakt werd naar de Nederlandse Staatskist.
Het Cultuurstelsel hield in dat de bevolking een vijfde deel van zijn grond -als deze daarvoor geschikt was- moest gebruiken voor de verbouw van winstgevende handelsproducten voor de Europese markt. Deze producten waren onder meer indigo, thee, suiker, tabak, maar bovenal, koffie. Deze producten werden door de Nederlandsche Handel Maatschappij in Europa verhandeld. Het Cultuurstelsel duurde van 1830-1870. Voor winstgevende producten, zoals koffie bleef het stelsel langer van kracht, tot wel het begin van de twintigste eeuw. Javaanse boeren werden voorgeschreven meer dan 20% af te dragen of om de meest vruchtbare gebieden te gebruiken voor de handelsproducten. Als de Javaanse boeren geen geschikte grond hadden, moesten zij ter vervanging 66 dagen per jaar voor het gouvernement werken. Deze staan bekend als de herendiensten voor de koloniale overheid zonder loon. Pure slavernij dus.
Hongersnood
Het systeem werd misbruikt. Inlandse vorsten kregen zogenoemde cultuurprocenten. Zij kregen meer uitbetaald als hun gebied meer opbracht, hetgeen leidde tot sterke uitbuiting van de inheemse bevolking, niet alleen door de inlandse vorsten maar ook door het gouvernement en corrupte Europese ambtenaren die misbruik maakten van de herendiensten (zie ook Eduard Douwes Dekker, alias Multatuli: ‘Max Havelaar’,1860). In 1850 werd op veel plaatsen op Java hongersnood geleden als gevolg van het Cultuurstelsel. De bevolking kon niet voldoende gewassen planten voor het eigen levensonderhoud. De handelsproducten die zij verplicht verbouwden, werden ver onder de marktprijs van de bevolking ingekocht door de koloniale overheid en de NHM en met grote winsten geëxporteerd en verhandeld. In gebieden waar geen hongersnood was, stierven de Javaanse boeren aan de gevolgen van ondervoeding en slechte werkomstandigheden. Tijdens het hoogtepunt in 1840 vielen meer dan 1,1 miljoen mensen onder dit stelsel. Dit was gelijk aan 20% van de ongeveer 5 miljoen totale bevolking van Java in die periode (Raffles Census 1816). Met andere woorden, ruim een vijfde deel van de bevolking had onder slavernijomstandigheden arbeid verricht, zoals ook aangetoond door Pim de Zwart, Daniel Gallardo-Albarrán en Auke Rijpma: ‘The Demographic Effects of Colonialism: Forced Labor and Mortality in Java 1834-1879’ (2021), Wageningen/Utrecht Universiteit.
Winsten Cultuurstelsel
De winsten die het Cultuurstelsel opleverden waren enorm en namen met de perfectionering van het systeem alleen maar toe. Een conservatieve schatting van de nettowinst – het zogeheten batig slot – dat in 1850 en daarna direct naar de Nederlandse staatskas vloeide, was goed voor bijna 4 procent van het Bruto Binnenlands Product en meer dan 50% van de totale staatsinkomsten van Nederland (Pim de Zwart e.a. WUR,2021). Hoewel het Cultuurstelsel in 1870 werd beëindigd, gingen de jaarlijkse overmakingen naar de Nederlandse Staatskist door tot 1877 met een batig slot van in totaal 863 miljoen guldens.
Tabel: Winsten van het Cultuurstelsel (E.Sweers: Het Cultuurstelsel 1830-1870, Historiën (2009)
Periode | Winst in guldens |
1831-1840 | 93 miljoen |
1841-1850 | 141 miljoen |
1851-1869 | 239 miljoen |
Totaal 1830-1870 | 473 miljoen |
Uit de winsten van het Cultuurstelsel werd onder meer de aanleg van het spoorwegnet in Nederland (vanaf 1839) bekostigd. Ook de schulden van Nederland werden daaruit afgelost en de compensatie betaald aan plantagehouders bij de afschaffing van de slavernij in de Nederlandse koloniën in de West (P. Emmer: Hoe de Javanen gedwongen werkten voor de afschaffing van de slavernij in Suriname, Wyniasweek, 2022; M van Rossum: Het Cultuurstelsel in Nederlands-Indië maakte ons rijk. Met de winst werd het spoor aangelegd, Volkskrant, 2022).
Afschaffing slavernij
Drie landen waren Nederland voor bij de afschaffing van de slavernij: Denemarken (1803), Engeland (1834) en Frankrijk (1848). De slavenbezitters en plantage-eigenaren in Suriname en de Antillen wilden niet meewerken aan de afschaffing van de slavernij, tenzij ze gecompenseerd werden door de Nederlandse regering. In andere landen kwam de afschaffing tot stand door een revolutie, zoals op het Franse Haïti, of zoals in de Verenigde Staten door een burgeroorlog. In Nederland moest er wetgeving aan te pas komen. Dit proces verliep niet vlot, omdat leden van de Eerste- en Tweede Kamer evenals ministers financiële en/of familiaire belangen in Surinaamse plantages hadden (KRO-NCRV, 2021). Daarnaast was de financiële situatie van Nederland in die tijd slecht. Het land stond op de rand van faillissement door o.a. de nasleep van de Engels-Nederlandse oorlog, de oorlog met Frankrijk, de Belgische afscheidingsoorlog (1830-1839) en de slechte financiële huishouding van koning Willem I. Door een lening kon het faillissement van Nederland worden voorkomen. Mede door de baten uit Nederlands-Indië was de begroting van 1846 in evenwicht (Lotte Kaltee: ‘Hoe Nederland in 1844 bijna bankroet ging’, Historiek 2019) en dat was de financiële redding van Nederland.
De compensatie aan de plantage-eigenaren kostte de overheid 12 miljoen gulden. De eigenaren eisten aanvankelijk 400 gulden per vrijgestelde slaafgemaakte. Uiteindelijk kregen de plantage-eigenaren en aandeelhouders 300 gulden per vrijverklaarde slaafgemaakte in Suriname. In respectievelijk Aruba, Curaçao, Bonaire en Sint-Eustatius 250 gulden, 200 gulden in Saba en 150 gulden in Sint-Maarten.
De 12 miljoen compensatie was voor Nederland een relatief gering bedrag uit het batig slot van vele miljoenen, maar de Javanen hadden er met veel persoonlijk leed, zelfs met de dood tot gevolg, ervoor gezwoegd. Hoeveel van de Javaanse contractarbeiders die naar Suriname werden overgebracht nazaten waren van de slavernij in de Oost is moeilijk te achterhalen. Wel kunnen wij aannemen dat veel van de Javaanse contractanten nazaten waren van de Javanen die onder het Cultuurstelsel door het Nederlands koloniaal gezag werden onderdrukt en uitgebuit. Door armoede gedreven op zoek naar werk vielen zij ten prooi van wervers die in die tijd actief waren om mensen te werven voor particuliere ondernemers die na het Cultuurstelsel toegelaten werden om te investeren in Nederlands-Indië en in Suriname.
Slavernij, Cultuurstelsel en contractarbeid zijn stelsels van het Nederlands kolonialisme die ertoe dienden om mensen te dwingen tot gratis en goedkope arbeid onder onmenselijke en verfoeilijke omstandigheden. Er bestaat geen “exclusief recht” om te bepalen wie meer heeft geleden aan uitbuiting, onrecht, uitsluiting, mishandeling en doodslag. Samen aan een beter toekomst werken kan alleen als het gedeelde koloniaal verleden wordt erkend en geaccepteerd en niet door het eigen groepsbelang boven de rest te stellen.
Hariëtte Mingoen & Soehirman Patmo
De auteurs hebben internationale ervaring als beleidsmedewerker en consultant voor o.a. de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, de NUFFIC, Asian Development Bank en de EU. Hariëtte Mingoen is voorzitter van Stichting Herdenking Javaanse Immigratie.
Sortering van krossok, gedroogde tabaksbladeren op Java tijdens het Cultuurstelsel.
Collectie: Tropenmuseum, objectnummer 10011707
Foto van Augusta Curiël: Javaanse contractarbeiders laden een pont voor vervoer van bananen, Suriname.
Tropenmuseum Objectnummer 10030690
Dit artikel is gepubliceerd in het dagblad De Ware Tijd van Suriname op 19 januari 2023 en opgenomen in de blog van de Werkgroep Caraïbische Letteren op 23 januari 2023.
OPINIE — Javanen hebben betaald voor afschaffing slavernij in Suriname en Caraïbisch-Nederland
Javanen hebben betaald voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en in Caraïbisch Nederland