Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie
Het Comité Herdenking Javaanse Immigratie werd in 2000 in het leven geroepen, toen een aantal Javaanse organisaties besloten de handen in elkaar te slaan om gezamenlijk 110-jaar Javaanse Immigratie te herdenken en te vieren. Na een positieve evaluatie van deze gezamenlijke inspanning, besloten de organisaties om hiermee door te gaan. In de jaren erna werd vorm gegeven aan de organisatie en de doelstellingen van het Comité. In 2003 werd het besluit genomen om als stichting verder te gaan. Op 1 Augustus 2003 werden de statuten van de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie notarieel bekrachtigd en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (verder aan te duiden als STICHJI of kortweg ‘het Comité), stelt zich ten doel de geschiedenis van de Javaanse immigratie levend te houden door de realisatie van een gezamenlijke jaarlijkse herdenking en viering. Daarmee wil het Comité bereiken dat,
- de herdenking en viering een reguliere en herkenbare activiteit wordt,
- de Javaans-Surinaamse geschiedenis niet vergeten wordt en erkend wordt als onderdeel van de Nederlandse en Surinaamse geschiedenis,
- de Javaans-Surinaamse bevolkingsgroep in Nederland door deze gezamenlijkheid duidelijker voor het voetlicht komt.
Inherent aan deze doelstelling is, dat STICHJI samenwerkt met andere organisaties en contacten onderhoudt. Niet alleen met partners in Nederland, maar ook met partners in de herkomstlanden Suriname en Indonesië.
STICHJI stoelt op een gedeelde migratie geschiedenis. Met dit als basis, ontplooit de stichting initiatieven om deze migratie geschiedenis in het perspectief te plaatsen van Migratie en Ontwikkeling. Daartoe realiseert STICHJI thema-gerichte kennisfora zoals lezingen, debatten, symposia en projecten om de diversiteit en de verschillende dimensies van Migratie en Ontwikkeling te belichten. Uitwisseling en kennisdeling staan hierbij centraal. Tevens zet STICHJI zich in om initiatieven van partners, financieel of anderszins, te ondersteunen.
STICHJI vertegenwoordigt Javanen bij gebeurtenissen die van strategisch belang zijn voor de herkenbaarheid van de Javaanse-Surinamers. Dat gebeurt o.a. door in te gaan op uitnodigingen om lezingen en inleidingen te houden over de Javaanse-Surinamers.
Organisatie
STICHJI komt voort uit een samenwerking van Javaanse organisaties. Deelnemers aan STICHJI zijn:
- Stichting Vrienden van Mariënburg
- Welzijnsvereniging Bangsa Jawa Suriname ing Amsterdam
- Stichting Rukun Budi Utama
Het bestuur van de stichting wordt gevormd door voorzitter mw. drs. Hariëtte Mingoen, vice-voorzitter mw. mr. Anne Alidarso, secretaris mw. drs. Lisa Djasmadi en penningmeester John Ngadiman.
Het bestuur wordt ondersteund door een steungroep, bestaande uit personen afkomstig van de deelnemende organisaties en anderen die zich op eigen titel hebben aangemeld.
STICHJI stelt zich open voor meer deelnemers. (Javaanse) instellingen, verenigingen, stichtingen, bedrijven, en andere mogelijke lichamen, evenals individuen die achter de doelstellingen van het Comité staan en deze op welke wijze dan ook wensen te ondersteunen, worden uitgenodigd om zich aan te sluiten als deelnemer.
Contact
Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie, Postadres: Vaartdreef 126, 2724 GJ Zoetermeer,
telefoon/fax: 079-3410163.
Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie Verslag van het Debat 18 April 2004
I Inleiding
Vragen voor het debat
- Wat is er in uw visie nodig om dat te kunnen bereiken?
- Hoe zou dat concreet vorm moeten krijgen bij de herdenking en viering?
Aan de hand van de discussie trekt het Comité de volgende conclusies.
- Degenen die expliciet zijn ingegaan op de stelling zijn het niet oneens met de stelling. Het gezamenlijke en het zakelijk met elkaar omgaan wordt benadrukt. Het Comité geeft aan dat de aanzet daartoe is vervat in de Statuten en Huishoudelijke Reglementen die ter bestudering liggen voor organisaties die zich willen aansluiten bij het Comité.
- Heel veel onderwerpen kwamen aan de orde. Sprekers hebben vragen en hebben hun visie en gevoelens geuit ten aanzien van een aantal thema’s: de Javaanse identiteit, opvoeding, gebrek aan kunst en cultuurvorming etc. Hierdoor voelt het Comité zich gesterkt om uitvoering te geven aan haar voornemens om jaarlijks themadebatten te organiseren.
- Het idee van een ‘denk tank’ wordt overgenomen, om het Comité te ondersteunen bij de invulling van de inhoudelijke koers. Het Comité wenst jongeren te laten participeren in de denk tank en vraagt aan organisaties zoals Perkumpulan Pemuda Baru om bij de werving te assisteren.
- Het idee van een website wordt overgenomen. De te vormen denktank zal zich o.a. hierover gaan buigen.
- Het Comité is blij met de suggestie om ideeën aan te leveren voor de herdenking en viering 2004, hoewel de voorbereidingen daarvan al op de rails zijn gezet door Bangsa Jawa. Mensen die ideeën hebben, worden uitgenodigd deze kenbaar te maken bij Liekson Kromodikoro en bezien zal worden of daar nog iets mee kan worden gedaan.
Kastoemie Tosendjojo-Rasban
Geboortejaar: 1928
Woonplaats: Den Bosch
Ik heet Kastoemie Tosendjojo-Rasban. Ik ben op 1 april 1928 in Rust en Werk geboren.
Ik heb tot mijn zevende jaar in Rust en Werk gewoond en daarna ben ik naar Paramaribo gegaan. Ik ging met Mak Masiah mee. Zij heeft voor mij gezorgd. Mijn moeder had zoveel kinderen en volgens mij was ik weggegeven om door Mak Masiah verzorgd te worden. Mak Masiah werkte bij de familie Brunings. Zij was de kokkin.
Er werd goed voor mij gezorgd. De familie Brunings hield van mij. Mak Masiah kookte van alles. Brunings hield van Javaans eten, maar Mak Masiah kon ook zuurkool koken, met wortel en rundvlees. Zij brandde ook zelf koffie en cacao. Brunings was directeur op plantage Rust en Werk. Hij jaagde graag op eenden en watervogels en de buit maakte Mak Masiah klaar. Als zij kookte keek ik toe. Ik bleef tot mijn twaalfde jaar bij haar.
Ik werd door mijn moeder teruggehaald en uitgehuwelijkt. Ik werd mooi gemaakt maar wist niet dat ik werd uitgehuwelijkt. Er werden vroeger rare dingen uitgehaald.
Ik kon toen niet koken. Mijn schoonmoeder kookte en ik stond te kijken als zij kookte. Ik was nog een kind. Zij begreep dat en zij accepteerde dat. Ik voelde me bij hun niet echt thuis. Ik moest hard werken en rijst stampen(nutu)[1]. Ik kon het niet aan en wilde weer terug naar mijn moeder. Toen ik ziek werd, brachten ze mij terug naar mijn ouders. Mijn man Karno kwam mij niet opzoeken. Hij kwam mij niet terughalen. Zo ging mijn huwelijk vanzelf over.
Mijn ouders hadden mij later aan een andere man gekoppeld. Ook van hem hield ik niet. Ook toen kookte mijn schoonmoeder. Ik hielp alleen met snijden en schoonmaken.
Op gegeven moment heb ik wel leren koken. Als je geen honger wilt lijden, leer je het vanzelf.
Ik kookte eerst op hout met een gietijzeren pan op drie poten. Thee kookte ik met een boter blik. Ik kookte beton; dat zijn de pitten van de nangka (een vrucht). Ik liet ze drogen, pelde ze en maakte het klaar met iwak garing[2]. Het smaakt net als bruine bonen.
Wij hadden niet veel geld vroeger. Ons inkomen was klein en wij aten veel batjauw, eling en boku[3]. Dat kon je al voor een dubbeltje (10 cent) kopen. Verse vis en kip hadden wij zelf. Wij kweekten kippen op het erf, ze konden vrij rondlopen.
Onze keuken had een lemen vloer met dakbedekking. Keukengerei was er, maar niet veel. We hadden het niet goed. Nu is het anders. Zoals ik het vroeger had zouden jullie niet overleven. Rijst moesten wij zelf planten en zelf pellen met de rijststamper (nutu). Alles zelf. Met mijn tweede man bleef ik slechts een jaar en rende ik weg. Ik ging terug naar mijn moeder. Hij was jaloers en hij was niet goed voor mij. Toen ik wegging zag ik een hindostaan met een ezelskar. Ik vroeg hem of ik met hem mee mocht naar Livorno. Hij zei, je mag zitten voor een kwartje (25 cent). Mijn moeder vond het niet goed dat ik van mijn man was weggegaan, maar ik wilde niet naar hem terug.
Ik woonde met vijf van mijn broers en zussen bij mijn ouders. Mijn moeder kookte in een hele grote pan. Ik moest helpen op de sawah. Ik herinner me dat zij altijd grote hoeveelheden inkocht omdat wij met zoveel waren, bijvoorbeeld teri [4] een hele grote blik.
Mijn ouders plantten zelf groenten, van alles kouseband, tayawiri[5]. Wij hadden een sloot aan de voorkant van het huis. Daarin konden wij vissen. Als wij vis kregen werden de vissen gebakken.
Ik heb uiteindelijk lang gewoond bij mijn ouders totdat ik weer trouwde. Mijn eerste twee kinderen met deze man heb ik bij mijn ouders gehad. Daarna ben ik op mezelf gaan wonen en konden wij een eigen huishouden opzetten. Koken leerde ik uiteindelijk door te kijken, vooral als ik bij anderen hielp. Slametans houden heb ik mijn kinderen niet geleerd, maar koken heb ik ze wel geleerd.
Ik heb ervaring om met hout, houtskool en een primus[6] te koken. Als ik een feest had kon ik het niet zelf aan om zelf te koken. Dat moet worden gedaan met anderen, dus vroeg ik om hulp. Vroeger moest alles zelf worden gedaan. Er is niets kant en klaar te verkrijgen. Zelfs rijstmeel moest jezelf malen. Bij een feest heb je altijd mensen die gespecialiseerd zijn in het koken. Er werd van alles klaargemaakt: serundeng[7], sega gudangan [8], jenang putih[9], jenang abang[10], jajan pasar[11], sega golong[12], ingkung[13]. Er zijn verschillende soorten slametans en dat vereist verschillende manieren om de gerechten te presenteren. Sega asang[14] wordt op een tampah[15] gezet, en dan worden er bijgerechten gezet. Sega golong is een hoopje rijst, gevormd met behulp van een kom, met bananenblad erom heen. Daar hoort inkung panggang[16] bij. Sega gudangan bestaat uit rijst, gudangan en ei.
Bij overlijden wordt sega pungkur[17] gemaakt. Dat is rijst in tumpeng[18] vorm en de tumpeng wordt met een touw door midden gesneden en met de ruggen tegen elkaar gezet. Dat wordt op de eerste dag na overlijden gemaakt. Op de zevende, veertigste, honderdste en duizendste dag wordt een slametan gehouden. Bij al deze slametans moet er altijd apem[19] en pasong[20]gemaakt worden. Op de duizendste dag, de Ruwah Rasul slametan worden veel meer gerechten klaargemaakt. Helaas kan ik de betekenissen niet vertellen. Alleen de kaum[21] weet dat, hij legt het uit tijdens een slametan. Wij krijgen alleen te horen wat er klaargemaakt moet worden.
De organisatie van een slametan is in handen van degene die het feest geeft.
Meestal weet men precies wie wordt gevraagd om te helpen. Dat wordt rewang[22] genoemd en een ieder heeft eigen deskundigheid in het maken van de tratak en gerechten. Voor sambatan tratak[23] wordt de menskracht gevraagd, voor de versiering met janur[24] heb je ook speciale mensen. Meestal delen jonge mensen het eten uit voor de gasten. Dat zijn de sinoman of tukang[25]. Soms is er een pengarep een voorman of voorvrouw. Bij grote feesten heb je ook een tukang jodi, een soort beheerder (man of vrouw) over de boodschappen, de barang mentah. Als de gerechten al zijn klaargemaakt, is de beheerder een vrouw.
Vroeger kregen de mannen die helpen tabak. White Ox was in Suriname het meest gangbaar. De vrouwen kregen na afloop een portie eten om mee te nemen naar huis.
Wanneer het feest groots gevierd wordt, worden vooral aan oude mensen pakketjes met het klaargemaakte eten gestuurd. Dat wordt munjung[26] genoemd.
Ik deed vroeger na wat mijn moeder deed, maar vanaf ik op Moengo woonde ben ik zelf naar de moskee gegaan en heb ik niet meer meegedaan met slametan. Ik kon toen zelf koran lezen en ben ook naar Mekka gegaan. Ik heb geleerd dat als je overleden bent het afgelopen is en het daarom niet nodig is om slametans te doen.
In Nederland moet je eten wat er is. In Nederland is alles te makkelijker te verkrijgen in de winkels. In Suriname had ik een grote keuken, hier is de ruimte veel kleiner. In Nederland heb ik nooit een groot feest gehad. Met ba(k)da (Idul Fitr) maak ik eten klaar voor ons zelf. De kinderen kunnen alles zelf maken.
Javaans spreken is tegenwoordig een probleem voor de jonge generatie. Eigenlijk moeten ze de tradities kennen en moeten ook weten wat er moet gebeuren als er iemand komt te overlijden. Daarom vind ik het goed dat er initiatieven als deze worden genomen om de tradities vast te leggen.
[1] Vroeger werd het vlies van de rijst verwijderd door op de korrels te stampen. Nutu = stampen
[2] Iwak garing = gerookte vis, heel droog en hard. Moet eerst ingeweekt worden voor gebruik.
[3] Surinaamse woorden voor gezouten kabeljauw (batjauw), gezouten haring (eling) en gerookt, gezouten bokking (boku)
[5] Tayawiri = surinaams groentesoort
[6] Primus = kookapparaat dat werkte op benzine
[7] Serundeng = gerecht van geraspte kokos
[8] Sega Gudangan: Rijstschikking met een verzameling van gekookte groenten die op smaak worden gebracht met gekruide vers geraspte kokos
[11] Jajan Pasar = aanduiding voor verschillende lekkernijen die niet zelf gemaakt, maar gekocht zijn.
[12] Sega golong = gekookte rijst, gevormd tot een mooi hoopje met behulp van een kom en opgediend op bananenblad.
[13] Ingkung = gerecht waarbij de kip niet in stukken wordt gehakt maar heel wordt klaargemaakt. De kop van de kip dient rechtop te staan.
[14] Sega asang = een andere rijstschikking, in dit geval met allerlei bijgerechten.
[15] Tampah = van riet en rotan gevlochten grote, ronde ondiepe mand
[16] Hetzelfde als voetnoot 13, maar hier wordt de kip niet gekookt maar gegrild.
[17] Sega pungkur = een andere rijstschikking; wordt in de volgende zin beschreven.
[18] Tumpeng = heeft de vorm van een puntige toren.
[19] Apem = ronde koekjes gemaakt van rijstmeel gemengd met van tevoren gegiste rijst.
[20] Pasong = gemaakt van hetzelfde als apem, alleen de koekjes worden gevouwen in de vorm van een trechtertje. Apem symboliseert de paraplu voor de overledene, en pasong de stok, een steun voor de overledene.
[23] Sambatan tratak = samenwerking speciaal voor het bouwen van de feesttent.
[24] Janur = versiering, gevlochten van de bladeren van de kokospalm.
[25] Sinoman/Tukang = helpers die een specifieke taak krijgen.
[26] Munjung = de gewoonte om een pakket bestaande uit de gerechten die gemaakt zijn voor de slametan te bezorgen bij dorpsgenoten.
Carmen Soeroto
Geboortejaar: 1953
Woonplaats: Den Haag
Mijn echte naam is Parinem Soeroto. Ik ben op 8 januari 1953, op Lelydorp geboren. Mijn ouders woonden daar, maar toen ik 7 maanden oud was verhuisden mijn ouders naar Okrodam (weg naar Zee).
Paidin Soeroto en Kartini Sarijem Soetoredjo, zijn mijn ouders. Zij hebben 14 kinderen met elkaar gehad. Zeven zijn in leven gebleven. Ik ben het vijfde kind. Mijn ouders zijn in Suriname geboren, maar opa en oma komen uit Indonesië. Het verhaal is dat zij gedrogeerd zijn en daardoor in Suriname zijn terechtgekomen.
Mijn moeder kwam uit Kronenburg. Haar eerste zwangerschap was op haar 15de. Bij de bevalling was ze alleen thuis. De buren woonden ver weg. Het kindje was verstrikt geraakt met de navelstreng en overleefde de bevalling niet. Zo heeft ze nog zes kinderen verloren. Om de twee jaar was ze zwanger.
Ik had een goede jeugd gehad in Okrodam. Ik had de ruimte. Ik was een buitenkind, klom in bomen, schoot op vogels. Ons huis was oud, gemaakt van pina[1] bladeren en toen ik zes, zeven jaar oud was, bouwde mijn vader een huis. Ik ging naar school aan de Derde Rijweg. Ik liep op blote voeten naar school.
Ik hield van school, maar mijn ouders konden mijn verdere opleiding niet betalen. Mijn broer werd wel bekostigd, maar hij was toch niet verder gekomen. Ik heb de lagere school gehaald en hield op mijn dertiende er mee op.
Ik hielp daarna thuis en op het land. Mijn moeder liet alles aan ons over, aan mij en mijn zusje. Zij was altijd aan het werk in de kebon. Mijn zus is nooit naar school gegaan. Thuis waren wij met twee meisjes en de rest was jongens.
Ik deed van alles, ik kookte, hakte hout, sneed gras, zorgde voor de koeien, zocht naar groenten, kangkung[2] voor de verkoop. Ik verkocht voor mijn ouders onze producten op de fiets, zoals peper, Iwah Pe[3] en kangkung. Daarom kregen mijn broer en ik als eerste van de kinderen een bed, terwijl mijn vader nog op de vloer sliep. Eigenlijk vond ik dat niet eerlijk omdat mijn broer alleen maar speelde.
Mijn ouders waren behalve landbouwers ook marktverkopers.
Ik ging met mijn vader overal mee. Mijn vader was Ketua (dorpsleider) in Okrodam. Bij ons thuis, vonden veel bijeenkomsten en gendurenan[4] plaats en daarom moest er altijd pacitan[5] worden gemaakt. Ik was degene die apem[6] en saté maakte. Mijn vader was een tukang pienter[7]. Mensen kwamen naar hem toe om advies en om een geschikte datum voor belangrijke zaken te bepalen, ngoleh dina[8]. Maar hij was altijd heel duidelijk tegen de mensen. Hij gaf ze instructies om eerst naar de kaum[9] te gaan en daarna naar hem. Hij wilde de kaum niet passeren.
Mijn moeder coördineerde de keuken bij alle bijeenkomsten. Ik hielp haar. Door al deze verantwoordelijkheden dacht iedereen dat ik ouder was dan mijn broer omdat ik veel verantwoordelijkheden op me nam. Ik was zelfs een keer flauwgevallen omdat ik meer dan vijftig bossen kousenband moest oogsten. Ik was waarschijnlijk oververmoeid.
Het was niet zo dat mijn moeder mij alles leerde. Ik moest alles zelf ontdekken en ondervinden. Zij liet alles aan mij over. Ze gaf taken en dat was het. Zij zei er niet bij en liet ook niet zien hoe iets moest worden gedaan. Zij had zelf veel werk en daar concentreerde zij zich op. Mijn vader was een zorgzame man. Hij was degene die mij tips gaf, zoals ‘als je de volgende keer jangan bening[10] maak moet je iets meer suiker zetten’, dat soort tips.
Op mijn vijftiende werd ik gevraagd door een vriendin om bij Majong Soda Fountain in de stad te werken. Ik kon echter niet in Okrodam blijven, want ik werkte tot 19.30 uur s’avonds en omdat er geen vervoer was kon ik niet in de avond naar huis. Het was goed betaald, f 15 per week, dus had ik het aangenomen. Ik woonde in bij mijn broer aan de Kwattaweg. In deze periode leerde ik mijn man kennen. Ik heb 2 jaar bij de Soda Fountain gewerkt en daarna voor een Chinees restaurant. Zij wilden mij graag hebben.
Mijn moeder zeurde toen ik 15 was over trouwen. Ik zei dat ik nog niet wilde. Als ik trouw is het mijn eigen keuze, ze ik. Ze vond dat ik niet te lang moest wachten om geen oude vrijster te worden. Ik had een eigen willetje. Mijn broer en mijn ouders kwamen met huwelijkskandidaten maar ik moest niets van ze hebben. Ik leerde mijn man kennen in de periode dat ik voor Soda Fountain werkte. Hij kwam altijd langs en plaagde mij. Ik moest in het begin niet veel van hem hebben en schold hem ook uit. Hij hield vol. Hij had al lang een oogje op mij, al toen ik 12 was. Mijn man komt uit Commewijne. Zijn vrienden woonden toevallig aan de overkant van ons. Een keer kwam hij om met zijn vrienden te hengelen. Dat was bij ons op het erf. Zo liet hij zijn oog op me vallen. Veel later ontmoette hij mij bij de Soda Fountain.
Toen wij trouwden was het groot feest. Het duurde twee dagen. Er was
ledek [11]en de volgende dag een dansfeest met een Javaanse band. Mijn broer en ik trouwden tegelijkertijd in het Javaans (Sekar Mayang). Zijn vrouw is een boeroe[12]. 3 augustus was ons wettelijk huwelijk, en ons Javaans huwelijk op 15 augustus 1973 .
Wij woonden eerst bij mijn ouders en later gingen wij op ons zelf wonen in Kwatta. Ik heb na mijn huwelijk doorgewerkt. Ik werkte nog bij de Chinees, toen onze eerste kind, een zoon, geboren werd. Daarna ben ik gestopt. Na de geboorte van mijn dochter werkte ik bij gezinnen thuis. Ik was werkster. Dat heb ik niet lang gedaan. Mijn broer werkte bij Sociale Zaken en mijn vader was tuinman van de Minister van Sociale Zaken. Ik heb leren typen en ik kreeg werk bij Sociale Zaken, later bij de Vries, maar ik koos ervoor om daar weg te gaan en bij een Pluimveefabriek te werken. Dat verdiende goed, wel f 50 tot f 60 per week en ik kreeg ook altijd wat kip mee.
Wij hebben de overtocht gemaakt naar Nederland nadat een neef van mijn man in Maassluis zei dat hij bereid was ons op te vangen. Voor alle zekerheid kochten wij een retourticket, want als wij geen werk zouden vinden, zouden wij niet blijven. Wij vertrokken op 2 september 1975, zonder de kinderen, en kwamen de volgende dag aan. Wij vonden uiteindelijk zelf de weg in Nederland. Het duurde een maand voordat wij werk vonden. De ambtenaren van de Sociale Dienst vroegen aan ons waarom wij zoveel haast hadden om te werken. Jullie krijgen toch geld van ons. Wij kregen f 249,- per week en dat was voor ons veel geld. Een week voordat wij weer zouden moeten vertrekken, kregen wij bericht dat mijn man kon beginnen als Magazijnmeester bij bouwbedrijf Rosmalen in Den Haag. Op dat moment besloten wij in Nederland te blijven. Wij woonden in Den Haag op kamers, vlakbij zijn werk. We waren blij met de markt. Wij hebben rondgelopen en waren verdwaald. Wij hadden nog geen kennissen in Den Haag, maar op de markt ontmoette mijn man een vriend die ons hielp om aan een woning te komen. Wij woonden tegenover de Haagse markt. Toen wij het huis hadden, hebben wij onze zoon en mijn moeder naar Nederland laten komen. Mijn moeder ging terug, zij bleef hier maar kort.
Onze eerste indruk van Nederland was, vreemd je staat op in het donker en je gaat in het donker naar huis. Het was namelijk in het najaar dat wij aankwamen.
Ik heb via het uitzendbureau werk (Randstad) gevonden. Ik werkte bij KPN voor 3 maanden, daarna bij de ANWB, ook voor een paar maanden. Allebei wilden mij in vaste dienst. Ik heb gekozen voor KPN. Daar heb ik uiteindelijk 25 jaar gewerkt in de catering. In eerste instantie voor de KPN zelf, maar later werd de kantine door Eurest overgenomen en veel later door Sodecco.
Wij zijn met catering en een warung begonnen na een braderie. Wij hadden loempia’s, nasi, bami en warme broodjes verkocht. Dat beviel ons. Wij deden dat bij elke braderie en mensen raakten gewend aan ons.
In 1996 zijn wij echt met een warung gestart. Wij deden dat bij ‘Bobby’s Place’ aan de Loosduinsekade en daarna verhuisden wij naar de Hoefkade. Van de Hoefkadenaar de Kaapseplein. Wij durfden in eerste instantie geen warung te beginnen. Wij waren bang voor de risico’s. De eigenaar van Bobby’s Place heeft ons geholpen. Wij hebben een hypotheek genomen en hebben de plaats opgekocht. Wij kregen echter problemen met de formaliteiten. Wij moesten de papieren hebben om een eethuis te beginnen. Bedrijfschap Horeca, SER en de Kamer van Koophandel hebben om veel bewijzen gevraagd. Ik ben werkzaam bij de KPN. Ik run de kantine en de catering voor tientallen en soms voor meer dan honderd personen en toch was dat niet genoeg. KPN was zo goed geweest om een verklaring af te geven dat ik heel goed werk lever en dat ik personen onder me heb die ik superviseer.
Wij hebben erg lang moeten vechten, wel twee jaar ondanks alle papieren en verklaringen. Inmiddels hebben onze twee zoons een opleiding gevolgd die hun de bevoegdheid geeft en zo is het uiteindelijk gelukt.
De naam ‘Rukun’ sprak ons ook aan, omdat het saamhorigheid betekent.
Zodra ik rust, word ik ziek. Wij openen de warung alleen in de avonduren, wij beginnen om 16.00 uur. Wij hebben gemerkt dat het beter loopt in de avonduren. Vooral tegen etenstijd. Eerder openen is niet winstgevend. Weinig mensen komen overdag. Mijn man werkt ook overdag. De warung is onze hobby. Wij beschouwen het als een extraatje. Wij hebben daardoor veel kunnen reizen.
Wij hebben 3 kinderen. Ik zou eigenlijk 4 kinderen hebben, maar ik heb een miskraam gehad. De kinderen kunnen niet helpen met de warung. Zij hebben hun eigen werk. Wat ik als toekomst zie voor de warung is dat het niet zal voortbestaan als wij besluiten daarmee te stoppen. Wij zijn van plan om volgend jaar te stoppen. De kinderen zijn helemaal niet geïnteresseerd om het over te nemen. Ik vind het jammer.
Jongeren moeten de Javaanse cultuur behouden en zich ook wagen aan het opzetten van warungs. Ik maak me zorgen over de toekomst van de Javaanse warung in Den Haag. Er zijn geen jongeren die een warung beginnen. Nu zijn er alleen Rukun, Djojo en warung Mini over van de eerste generatie warungs in Den Haag. Het Javaanse eten moet echt Javaans blijven en niet ’verbasteren’. Het mooiste zou zijn als de kinderen het zouden willen overnemen.
[1] Pina=Een palmsoort waarmee dak-en wand bedekking wordt gemaakt
[2] kangkung= waterplant dat als groente wordt gebruikt
[4] gendurenan= ook wel gebruikt voor een slametan waarbij eten wordt geofferd, gezegend en verdeeld onder de aanwezigen
[6] apem = ronde koek gemaakt van gefermenteerd rijst en rijstmeel
[7] tukang pienter = iemand met bijzondere gaven, in dit geval kenner van de Javaanse mystiek
[8] ngoleh dina = bepalen van een geschikte dag
[9] kaum = geestelijke/voorganger
[10] jangan bening = groente gerecht (vergelijkbaar Indonesische sayur asem)
[11] ledek = danseres die om de beurt danst met mannen en vrouwen die daarvoor eerst een geldbedrag moeten betalen.
[12] boeroe= afstammeling van Nederlandse boeren die zich in Suriname hebben gevestigd.
Alma Soeminem Jitno
Geboortejaar: 1956
Woonplaats: Hoogezand
Ik heet Alma Soeminem. Ik ben geboren op plantage Alliance. Mijn ouders hebben 8 kinderen en ik ben de jongste. Mijn ouders waren geboren in Indonesië. Mijn vader kwam met het schip Simaloer I en mijn moeder met Simaloer II naar Suriname.
Ik was 7 jaar oud toen ik van mijn moeder leerde om vuur te maken en te koken. Op dat moment waren er nog twee broers en een zus die thuis woonden. De anderen waren al uit huis. Thuis werd vuur gemaakt met hout. Ik leerde rijst wassen en rijst opzetten. Ik moest naar de rijst kijken totdat het water door het koken was verdampt. Dan was het zaak om het vuur te temperen door wat hout weg te halen. De kunst is om genoeg vuur te hebben. Te veel vuur was niet goed, want dan verbrandde de rijst. Te weinig vuur was ook niet goed want dan werd de rijst niet gaar. De eerste keer verbrandde ik de rijst. Mijn moeder was niet boos. Ik was immers aan het leren. Ik leerde langzamerhand hoe ik het vuur zo optimaal mogelijk kon krijgen. Dat leer je niet na een of twee keer. Door het roet waren alle pannen bij ons thuis roetzwart. Wij deden dan ook geen moeite meer om ze van buiten schoon te poetsen. Alleen de binnenkant werd gewassen. Mijn moeder had een gietijzeren pan (kendil) met poten voor de rijst en een grote wajan (wok) voor de groenten. Toen mijn laatste zus uit huis was liet mijn moeder het koken helemaal aan mij over. Mijn lievelingsgerecht tot nu toe is oseng-oseng kangkung met trasi.[1]
Ik kookte wat er was. Rijst is iets van elke dag. Als toespijs bij de rijst aten wij groenten en meestal iwak loh (verse vis) uit onze eigen vijver. Bethik, wader en pataka[2]. Als groenten aten wij kangkung, godong telo[3], kouseband. Vlees aten wij niet vaak, heel soms als er iemand langs kwam om vlees te verkopen en als er een feest was. Kruiden gebruikten wij niet veel, hooguit uien, knoflook, zout en peper. Andere smaakmakers waren trasi[4], selderij en tomaat. Bij de chinees in het dorp konden wij de kruiden kopen en selderij en tomaat plantten mijn ouders zelf.
Ik stond meestal samen met mijn moeder op. Dat was tegen half vijf of vijf uur in de ochtend als de hanen begonnen te kraaien. Zij maakte vuur en kookte water om thee te zetten. Ik ging naar Bakkie op school. Dat was ver van mijn woonplaats. Door mijn vader werd ik gebracht,
Ik ging niet zo lang naar school. Ik werd al vroeg uitgehuwelijkt. Voordat ik werd uitgehuwelijkt haalde een oudere zus mij uit huis. Ik was toen 9 jaar oud. Het was haar bedoeling om mij onderwijs te laten volgen. Zij woonde in Paramaribo. Bij haar ging het koken anders. Zij had een fornuis met gasbom[5]. Dat ging veel makkelijker. Na een paar jaren bij mijn zus moest ik terug naar mijn ouders om te trouwen.
Als er bij ons thuis een slametan[6] werd gehouden, maakte mijn moeder de ambeng[7] (samenstelling van de gerechten voor de slametan) niet met vlees maar met vis. Wij hadden wel kippen, maar die waren voor de verkoop. Mijn moeder gebruikte meestal walapa [8]voor de ambeng. In de ambeng zat ook bami, sambel goreng kentang[9], tempé, pejek [10], serundeng[11] (gerecht gemaakt van geraspte kokos), pergedel[12], jangan kacang[13].
Ik heb wel meegemaakt dat toen mijn broer werd besneden mijn ouders een koe hebben laten slachten en zijn er mensen gevraagd om te helpen een feesttent te maken. Buren werden gevraagd om te helpen met koken en met het versieren van de tent. Zij vlochten janur[14] voor de versiering.
Nadat ik getrouwd was woonde ik in bij mijn schoonouders. Mijn man was enig kind.
Als goede schoondochter kookte ik elke dag. Ook deed ik het huishouden. Mijn man werkte en kwam rond 17.00 uur thuis. Dan moet het eten klaar zijn. Mijn schoonouders aten meestal iets eerder. Soms eten we samen. Er is maar een keuken.
Ik heb ongeveer zes maanden bij mijn schoonouders gewoond. Ze woonden eerst op Tamanredjo en later op Jachtlust. Wij verhuisden mee met hun. Daarna zijn mijn man en ik naar de stad verhuisd. We hadden één kind, een meisje. Ik heb mijn dochter leren koken,want dat hoort zo. Meisjes moeten kunnen koken.
Ik doe nog aan Javaanse tradities, zoals slametans. Dat doe ik onder andere bij een bigi jari[15], bij een verhuizing, als mijn kleinkind jarig is. Ik organiseer een sedekah[16], dat is een speciale maaltijd met familie en kinderen. Wat ik zeker niet doe is andere geloven volgen. Ik ga ook niet naar andere religieuze bijeenkomsten dan alleen van de Islam. Ik blijf mijn geloof en tradities trouw. Met Idul Fitr komen de kinderen altijd thuis en we vragen elkaar vergiffenis voor alles wat we het afgelopen jaar fout hebben gedaan. Dat heb ik hun geleerd en ik heb een oudere zus, waar ik ook altijd naartoe ga met Idul Fitr en we vragen elkaar ook vergiffenis. Dat vind ik erg belangrijk als Javaanse traditie.
Ik ben in 1997 naar Nederland gekomen. Er is een groot verschil tussen koken in Nederland en koken in Suriname. In Nederland is alles te krijgen en het kost ook geen moeite om wat je nodig hebt bij elkaar te krijgen als je het geld maar hebt. In Suriname was er veel schaarste, in Nederland niet. Zelfs de kruiden kun je nu vers krijgen. Ik woon al vijftien jaar in Nederland en heb nog meegemaakt dat sommige kruiden slechts in poedervorm te krijgen waren.
Ook wat de hulpmiddelen betreft is het hier makkelijker. De elektrische rijstkoker maakt dat je hier altijd slaagt met je rijst. Ik ervaar het als makkelijk. Voor het koken heb ik toch een kendil en wajan die ik uit Suriname heb meegenomen. Ik vind het prettiger om daarmee te koken.
Ik hoop dat de Javaanse tradities behouden worden.
[1] Oseng-oseng kangkung met trasi = gerecht van een waterplant (kangkung), snel gebakken in een wok (oseng-oseng) met pasta van gefermenteerde vis of garnalen (trasi).
[2] Namen voor vissoorten. Bethik en wader zijn Javaanse namen, terwijl pataka een Surinaams woord is.
[3] Godong telo = jonge bladeren van de cassaveplant
[4] Trasi= pasta van gefermenteerde vis of garnalen
[5] Gasbom = zo wordt een fles butaangas in Suriname genoemd.
[6] Selametan = dankmaal ter gelegenheid van een bijzondere gebeurtenis, veelal om de zegen te vragen voor een goede afloop van de gebeurtenis waarvoor het dankmaal gehouden wordt.
[7] Ambeng = verzamelwoord voor alle gerechten voor het dankmaal
[8] Walapa = surinaamse vissoort
[9] Sambel goreng kentang = pikant gerecht gemaakt van aardappel
[10] Pejek = zoute cracker gemaakt van bloem en rijstmeel waarin sojabonen, pinda of gedroogde garnalen zijn verwerkt.
[11] Serundeng = kruidig bijgerecht gemaakt van geraspte kokos
[12] Pergedel = aardappel puree gemengd met gehakt gevormd tot een plat of rond hapje; wordt gefrituurd.
[13] Jangan kacang = groenten gerecht van kouseband
[14] Janur = versiering gevlochten van de jonge kokospalm
[15] Bigi Jari = Surinaamse aanduiding voor een lustrum verjaardag, meestal om de 5 en 10 jaren.
[16] Sedekah = net als de slametan een dankmaal maar minder groot, eenvoudiger en zonder rituelen.
Paino Resamenawi
Geboortejaar: 1932
Woonplaats: Den Haag
Ik heet Paino Resamenawi. Ik ben geboren op plantage Berlijn in het district Commewijne in Suriname. Berlijn was een plantage van een Duitse eigenaar. Wahler heette hij.
Ik mocht vroeger als kleine jongen nooit in de keuken helpen. Dat hoorde niet volgens mijn ouders. Ora ilok werd er gezegd. Dat betekent ongeveer ‘dat is niet gepast, het hoort niet. Dat is slecht’. Ze hebben mij echter nooit uitgelegd waarom het niet hoort.
Zo mochten wij heel veel dingen niet doen zonder dat er verteld werd waarom. Zo was het vroeger nu eenmaal en als kind werd je niet geacht verder te vragen. Een boze blik van je vader of moeder was al genoeg om je stil te houden.
Ik herinner me de keuken van mijn ouderlijk huis heel goed. Wij maakten vuur met hout. De kookplaats bestond uit twee lagen stenen die met een speling parallel aan elkaar waren opgestapeld. Daarop werden twee ijzeren stangen gelegd. Op de stangen werden de pannen geplaatst. In de ruimte tussen de stenen werd het vuur gemaakt.
Mijn moeder kookte rijst in een zware gietijzeren pan. Daarnaast had ze ook een zware wajan[1]. In de keuken hing een touw aan het plafond en aan het touw een mandje. Dat was haar kruidenmandje.
Ik herinner mij het feest dat bij mijn besnijdenis werd gehouden. Twee weken van tevoren kwamen mensen uit het dorp helpen om bamboe te halen uit het bos voor de bouw van de tratak[2]. Mijn moeder kookte dan voor iedereen die hielp. Wat zij kookte was sardines met rijst. Ze maakte het met veel peper. Dat was heel erg geliefd.
Op de dag zelf werd ik al heel vroeg wakker gemaakt. Ik moest in een bad met water zitten. Heel lang. Dat was voor de verdoving. De besnijdenis werd niet door een dokter gedaan in een ziekenhuis, maar door iemand van het dorp die daarin gespecialiseerd was. Sunat calak[3] wordt dat genoemd. Hij deed dat met een mes. Ik was niet bang. Het gebeurde heel snel.
Er werd een slametan gehouden. Ik kan me niet precies meer herinneren wat er allemaal werd klaargemaakt.
Zoals ik al eerder zei werd ik niet toegelaten tot de keuken. Toen ik naar Nederland kwam, ging een andere wereld voor mij open. Ik was op bezoek bij een vriend in Groningen en ik zag toen voor het eerst dat een man, in de keuken hielp. Mijn vriend hielp zijn vrouw om het eten op tafel te zetten en zijn vrouw bediende hem niet, maar hij pakte zelf een bord om zijn eten uit te scheppen. Ik zag het weer toen ik bij een andere vriend op bezoek was en ik dacht, het gaat anders toe hier in Nederland.
Wij waren naar Nederland gekomen omdat mijn vrouw ziek was. Ze moest hier worden behandeld. Wij waren genoodzaakt om te blijven, maar hadden erg veel problemen om een verblijfsvergunning te krijgen. Het heeft heel veel jaren geduurd en ondertussen moesten wij wel wat geld zien te verdienen. Mijn vrouw en ik begonnen chips en pejek [4](crackers waarin sojabonen, pinda of garnalen worden verwerkt) te maken. Ik moest wel in de keuken staan om haar te helpen. De kinderen hielpen ook.
Toen mijn vrouw zieker werd en zorg nodig had, heb ik het koken overgenomen. Ik ben ook degene die in Nederland de boodschappen doet omdat mijn vrouw niet meer de energie had om naar de markt te gaan. Ik heb dus hier in Nederland echt leren koken. Daarvoor kon ik het niet.
Het is daarom goed dat jongens ook leren koken. In deze moderne tijd gaat het misschien anders toe in de Javaanse gezinnen in Suriname want meisjes en vrouwen werken tegenwoordig. Ik weet dat er nog heel veel mannen zijn die niet eens in de keuken willen, maar er zijn ook mannen die dat heel graag willen.
Ik heb in totaal vijf kinderen, twee jongens en drie meisjes. Mijn vrouw heeft de meisjes leren koken, alleen de jongste wilde het niet leren. Ze was er niet in geïnteresseerd. De jongens hebben niet leren koken, nu koken ze wel eens, maar dan gewoon voor zichzelf.
Omdat ik zelf geen goede antwoorden kreeg op mijn vragen, probeer ik wel aan mijn kinderen uitleg te geven. Ik noem maar een voorbeeld. Toen ik klein was, werd gezegd, je mag niet voor de deur zitten en eten, ora ilok. Ik heb dat ook aan mijn kinderen geleerd. Zij vroegen, waarom niet? Ik weet ook het antwoord niet, maar ik heb een antwoord verzonnen. Ik heb ze gezegd, als je bij de deur zit kan iemand die naar binnen of buiten wil tegen je aanlopen en dan kan je eten omgegooid worden. Ik weet niet of mijn ouders dit bedoelden, maar voor mijn kinderen is het in ieder geval een zinnige uitleg want het heeft gewerkt.
[1] Wajan = gietijzeren wokpan
[3] Sunat calak = Besnijdenis niet uitgevoerd door een arts, maar door een traditionele besnijder. Het gebeurde zonder verdoving.
[4] Zoute cracker gemaakt van bloem en rijstmeel waarin sojabonen, pinda en garnalen zijn verwerkt.
Soeratmi Parmo
Geboortejaar: 1940
Woonplaats: Den Haag
Ik ben in 1940 op Meerzorg geboren. Mijn ouders kwamen uit Indonesië. Zij hadden zeven kinderen gekregen, vijf meisjes en twee jongens. Ik was het jongste kind. Mijn moeder overleed toen ik twaalf jaar oud was. Toen mijn moeder overleed waren de anderen al uit huis. Ik bleef over en kreeg de verantwoordelijkheid om te koken voor mijn vader.
Toen had ik eigenlijk nog niet leren koken, maar ik moest wel koken. Ik heb mijn moeder vaak geholpen met uien snijden en zag wel wat ze deed. Ik kookte wat ik kon.
De keuken van mijn ouderlijk huis was erg eenvoudig. De kookplaats is gemaakt van twee rijen stenen die op elkaar zijn gestapeld en ertussen wordt het vuur gemaakt. Wij kookten met hout. Mijn moeder had niet zo veel keukengerei. Ze had een zwarte kendil[1], een wajan[2]. Water werd gekookt met een oude blik, we hadden niet eens pannen. Thee werd gezet in een grote aluminium theepot en de hele dag werd daarvan gedronken. Verder was er een iros [3], serok[4], sutil[5], piring seng[6], tampah[7]. De borden werden gerangschikt in een lerak[8].
Aan bumbu[9]gebruikten wij alleen brambang[10], bawang[11], trasi [12], suiker. Dat was alles, maar toch was het eten lekker. Ik weet eerlijk gezegd niet hoe het komt dat het tegenwoordig niet meer smaakt als je alleen deze ingrediënten gebruikt. Hoe komt het dat als ik nu rijst bak met trasi dat het niet lekker is zoals vroeger? Zou het komen omdat wij toen zo arm waren, dat alles wat je had goed smaakte? Vroeger aten wij intip[13], omdat wij niet genoeg rijst hadden en dat aten wij met geraspte kokos. Dat smaakte toen wel, maar nu niet meer.
Mijn ouders waren landbouwers. Geen van mijn ouders werkten buitenshuis. Wij leefden van de grond. Wij plantten rijst en andere gewassen en dat aten wij zelf op en verkochten dat op de markt. Mijn moeder verkocht op de markt en ze bracht mij weleens mee om haar te helpen.
Ongeveer in 1966 had ik voor het eerst mijn eigen grote feest, dat was voor de besnijdenis van mijn twee zoons. De oudste was 11 jaar en de jongste 9 jaar oud en ik was op dat moment 26 jaar oud. Ik liet mijn zoons samen besnijden. Dat scheelde weer in de kosten. De voorbereidingen werden gedaan door mijn schoonzus. In die tijd was er meer mogelijk bij het koken. Er waren veel meer producten te koop zoals maggiblokjes. Mijn man was heel bekend in de omgeving omdat hij actief was met gamelan, Javaanse dansen en ludruk[14] (Javaans volkstoneel). Daarom verwachtten wij veel gasten. Er werd veel gekookt. Een koe werd geslacht en ik had zelf 120 kippen gekweekt en die werden ook geslacht. Gelukkig niet allemaal, ik hield nog wel wat over. Degenen die hielpen was een tukang jodi[15] en een tukang peracik[16]. De tukang jodi hield zich bezig met de inkopen. Die hield de wacht bij de rijst, suiker enzovoorts, terwijl de peracik het beheer had over de klaargemaakte gerechten en over de bediening.
Wij hadden pakjes eten gestuurd naar mensen in de straat. Dat is een traditie die munjung [17]wordt genoemd. Als je een pakket (punjungan) ontving moest je een sumbangan[18] geven. Als je dat niet deed voel je je niet prettig want je hebt immers een punjungan ontvangen. Het was een manier om van mensen een bijdrage te vragen. Dat was vroeger niet veel. Mensen konden niet zoveel geven. Een gulden tot twee gulden was al veel. Soms wordt alleen een punjungan gestuurd naar mensen met een pangkat[19]. Dat hangt van de feestgever af. Die beslist wie een punjungan ontvangt. Voor de slametan werd van alles klaargemaakt: sega gurih[20], vlees, gudangan[21], serundeng[22], sambel goreng[23], pergedel[24], jajan pasar[25], zo veel dingen. Dat werd gepresenteerd in een ambeng[26] en na de zegening wordt de ambeng verdeeld onder de aanwezige gasten. Bij de zegening noemt de voorganger alles op en zegt erbij voor wie het is bedoeld; hij alleen weet dat. Ik begrijp er niet zoveel van.
Dat was de allereerste en de laatste keer dat ik een slametan heb gehouden. Daarna niet meer. Ook niet hier in Nederland. Het hoefde voor mij niet. Wel heb ik altijd voor mijn overleden ouders sajen[27] gezet. Dat doe ik met punggahan[28] en met Ba(k)da[29] (Idul Fitr). Bij punggahan, zo zegt men, komen de zielen van overledenen vrij uit hun ‘gevangenschap’ en komen op bezoek. Voordat ze weer teruggaan, moet je hun te eten geven zodat hun reis voorspoedig verloopt. Ik maak apem[30], pasong[31], en andere lekkere gerechten die ik aan mijn overleden ouders schenk. Eigenlijk is het niet alleen voor mijn ouders maar voor alle familieleden die gestorven zijn. Het hangt van mij af wat ik hun wil geven. Deze traditie heb ik niet van mijn ouders geleerd maar van de buren. Mensen die in het dorp woonden, deden het allemaal.
Mijn tweede man, de vader van mijn dochter, had een wens voordat hij overleed. Hij zei, onze dochter weet niet veel van tradities af. Als ik er niet meer ben hoef je niet veel voor mij te doen, maar wat ik graag wil is lippenstift, poeder, parfum en brood. Soms heb ik helemaal geen zin om het te doen, maar dan denk ik ‘is het wel goed als ik het niet doe’. Ik voel me er niet prettig bij. Op de een of andere manier voel ik me wel verplicht om aan zijn wens te voldoen. Soms wil ik de oude geven, maar ik koop uiteindelijk toch nieuwe. Dat doe ik elk jaar en elk jaar twee keer met punggahan en Ba(k)da.
Ik weet niet of ik moet geloven dat er dan iets zal gebeuren, maar mijn nichtje vertelt dat zij een keer heeft meegemaakt dat zij sajen heeft gezet met een fles ongeopende Cola erbij. Midden in de nacht werd zij wakker omdat zij gesnurk hoorde. Zij dacht dat haar man snurkte maar het bleek niet zo te zijn. Ze stond op en ging kijken waar het geluid vandaan kwam en zag een slang om de fles Cola. Zij maakte haar man wakker om te kijken, maar de slang was weg. Daarna besloten ze de fles Cola open te maken. Ik weet zelf niet wat waar is van dit verhaal, maar mijn nichtje gelooft heilig dat de doden daadwerkelijk langskomen.
Ik ben in 1974 naar Nederland gekomen, nog vóór de onafhankelijkheid van Suriname. Ik werd opgevangen door de nicht van een vriendin die al in Nederland woonde. Ik ging weg niet omdat ik bang was voor de onafhankelijkheid, maar omdat ik veel problemen had in mijn huwelijk. Ik wilde weg. Ik had koeien en die verkocht ik om een ticket te kopen en vertrok. Ik bracht mijn jongste zoon mee. Hier had ik problemen omdat ik niet met mijn zoon op een kamer mocht wonen. Ik woonde eerst in bij iemand en later huurde ik een woning en zocht ik naar werk. Via het arbeidsbureau kreeg ik werk bij een bedrijf voor plastic kantoorartikelen. Ik heb daar bij elkaar 13 jaar gewerkt. In de middag werkte ik in de schoonmaak. Ik werkte, spaarde en kon mijn andere kinderen en familie laten komen. Het bedrijf ging failliet en ik ging volledig werken in de schoonmaak. Dat heb ik uiteindelijk 26 jaar gedaan.
Zoals ik al zei heb ik niet meer aan slametans gedaan. Zelfs het huwelijk van mijn dochter, de sikom[32] hebben wij heel eenvoudig gedaan. Mijn jongste zoon is in Suriname getrouwd.
In Nederland vind ik het makkelijker dan Suriname. Toen ik pas hier kwam was het niet zo. Ik heb nog meegemaakt dat wij alleen Nederlandse groenten kookten maar nu zijn Surinaamse groenten ook te krijgen. Wat in Suriname niet eens te krijgen is, is hier te krijgen. Nu moet ik voor familie in Suriname dingen brengen terwijl het vroeger andersom was. Ze zeggen dat de krupuk[33] hier veel beter is dan die van Suriname.
Ik vind eerlijk gezegd dat hoewel ons eten eenvoudiger gekruid is dan het eten in Indonesië, het veel lekkerder smaakt. Ik ben twee keer naar Indonesië gegaan, maar ik lustte het eten niet. Ik at liever gewoon gebakken vis of ei. Ik heb saoto[34] geproefd bij de Borobudur, de soepkom was groot, maar het was niet lekker. Het was geel en het smaakte niet. Ik nam een paar hapjes en liet het staan. In Solo heb ik wel lekker gegeten, toen wij naar een Masakan Padang restaurant waren gegaan. Dat smaakte me wel goed. Ik at ook eens iets donkers, een donkere soep. Rawon[35] heette dat. Ik vond dat niet lekker, het leek wel slootwater. Ik weet niet hoe het komt, maar het zal wel aan mijn tong liggen.
Mijn dochter was vroeger niet zo geïnteresseerd in koken. Ze was niet zo nieuwsgierig. Als er maar eten was, was het genoeg. Tegenwoordig vraagt ze wel hoe ze gerechten moet klaarmaken. Mijn jongste zoon daarentegen houdt erg veel van koken. Ik kook nu niet meer zoveel. Ik lust ook veel minder te eten. Het lekkerst vind ik gewoon iwak malem[36] en het moet heet zijn. Er moet sambel zijn. Dat maakt het eten lekker. Kip en rundvlees lust ik niet meer zo veel als vroeger. Ik maak nog graag hapjes, rempejek[37], chips, wajik[38]. Dat verkoop ik wel eens.
Ik heb weleens meegemaakt dat een jong persoon hielp bij het koken hier in de woongemeenschap en ik zei tegen haar, als je aardappelen bakt voor de smoor[39] moeten de stukken bruin gebakken zijn. Dan zijn ze stevig en vallen ze niet uit elkaar als ze bij het vlees worden gevoegd. Ze was verongelijkt en had het opgevat als kritiek. Ik ben daarom heel voorzichtig met het leren van jonge mensen.
[2] Wajan = gietijzeren wokpan
[3] Iros = grote schep/roerlepel gemaakt van aluminium of staal
[4] Serok = schep met gaten voor het laten uitdruipen bij frituren
[5] Sutil = platte schep om gebakken vis om te draaien
[6] Piring seng = borden van gegoten email
[7] Tampah = van riet en rotan gevlochten grote ronde ondiepe mand meestal gebruikt om rijst uit te lezen en dingen in de zon te drogen
[8] Lerak = rekken aan de wand
[9] Bumbu = kruiden en specerijen
[12] Trasi = pasta van gefermenteerde vis of garnalen
[13] Intip = droge, harde onderlaag van gekookte rijst
[14] Ludruk = Javaans volkstoneel
[15] Tukang jodi = iemand die verantwoordelijk is voor de boodschappen
[16] Tukang peracik = iemand die verantwoordelijk is voor het uitzetten en presenteren van de gerechten
[17] Munjung = iemand een pakket (punjungan) sturen met de klaargemaakte gerechten
[18] Sumbangan = financiële bijdrage
[19] Pangkat =notabelen, mensen met een ambt zoals dorpshoofd, dorpsonderwijzer enz.
[20] Sega gurih = rijst (sega) klaargemaakt met kokosmelk en kruiden. Gurih geeft de speciale smaak en aroma aan.
[21] Een gerecht bestaande uit een verzameling van gekookte groenten op smaak gemaakt met pittig gekruide geraspte kokos.
[22] Serundeng = gerecht gemaakt van gekruide geraspte kokos
[23] Sambel goreng = pikant gerecht gemaakt van (meestal) gefrituurde aardappel of tempé.
[24] Pergedel = platte ronde hapjes gemaakt van gekruide gepureerde aardappel, meestal gemengd met gehakt.
[25] Jajan pasar = verzamelnaam voor de lekkernijen die niet zelf gemaakt, maar gekocht zijn.
[26] Ambeng = de eind presentatie van de klaargemaakte gerechten
[28] Punggahan = markeert de aanvang van Ramadan (vastenmaand)
[29] Ba(k)da = hetzelfde als Idul Fitr, markeert het einde van de vastenmaand. Doorgaans gebruiken Javaanse Surinamers het woord Ba(k)da i.p.v. Idul Fitr.
[30] Apem = ronde koeken gemaakt van rijstmeel gemengd met gefermenteerde rijst.
[31] Pasong = hetzelfde als apem, maar de koeken worden gevormd tot trechtertjes. De apem symboliseert de paraplu (de bescherming) van de overledene, terwijl pasong de wandelstok ter steun van de overledene.
[32] Sikom = huwelijk volgens de moslim traditie
[33] Krupuk = crackers gemaakt van rijstmeel en tapioca, op smaak gemaakt met garnalen, vis en kruiden. Tegenwoordig zijn ook krupuks op basis van groenten verkrijgbaar.
[34] Saoto = soep gevuld met kipslierten, taugé, rijstvermicelli, gebakken fijne aardappelfrietjes, gebakken uien enz.
[35] Rawon = Indonesisch soepgerecht, heel donker door gebruik van een vrucht (keluwak) die Javaanse Surinamers helemaal niet kennen.
[36] Iwak malem = gerookte vis
[37] Rempejek = crackers gemaakt van rijstmeel waarin sojabonen, pinda of garnalen zijn verwerkt
[38] Wajik = zoete lekkernij gemaakt van kleefrijst, donkerbruine suiker en kokosmelk.
[39] Smoor = gerecht van gestoofd vlees meestal gemengd met gabakken aardappelschijven.
Ruby-Ann Atmokario – Djasmadi
Geboortejaar: 1985
Woonplaats: Groningen
Ik ben Ruby-Ann Djasmadi, sinds juni 2009 getrouwd Atmokario. In ben 25 jaar jong. Veertien jaar heb ik in Suriname gewoond en daarna ben ik verhuisd naar Bonaire, daar heb ik twee jaar gewoond. Na die twee jaar ben ik naar Nederland gekomen. Ik heb hier in Groningen vier jaar gestudeerd aan de Hanze Hogeschool. Ik ben sinds 2007 aan het werk bij een ICT bedrijf, waar ik het erg naar mijn zin heb. We wonen al drie jaar in Hoogkerk. Ik was zestien toen ik hier kwam. Eerst kwam ik alleen hier, want mijn ouders hadden nog een contract op Bonaire, dus zij moesten nog even doorwerken. Ik ging eerst bij mijn siwo[1] wonen, de zus van mijn vader. Ik heb acht maanden bij haar in Zuidhorn gewoond, echt een dorp. Dat was even wennen, want ’s morgens moest ik heel vroeg opstaan en dan met de bus naar school. Soms kon ik wel meerijden met mijn siwo. Sommige dagen als ik laat van school was, bleef ik wel gewoon in Groningen bij mijn andere siwo, bij de broer van mijn vader. Het was fijn dat ik werd opgevangen door familie en dat ik niet echt in mijn eentje hier was. Ik was wel zonder mijn ouders, maar toch had ik het gevoel dat ik niet alleen was. Na acht maanden kwam mijn moeder en na een jaar kwam mijn vader en toen ging ik weer bij hun wonen. Ik heb gelukkig niet veel problemen gehad met aanpassen. Maar het is hier wel heel anders, vooral de manier hoe mensen leven. Alles gaat volgens afspraak en planning, dat was ik niet gewend. In Suriname en op Bonaire ging je gewoon langs bij iemand, als je zin had om te gaan. Hier moest ik het mezelf echt aanleren om van te voren te plannen. Ik kondigde wel aan dat ik langs zou komen, maar dan hoorde ik: ‘Oh, maar je moet wel even zeggen wanneer, want dan pak ik mijn agenda erbij.’ Eigenlijk doe je hier minder spontane bezoekjes. Maar wij zijn nog steeds echt Surinaams, als mensen spontaan langskomen en we zijn thuis dan vind ik het prima. Het hoeft niet per se op afspraak. Maar zo is de maatschappij hier, alles moet volgens de agenda. Zo is iedereen het gewend.
Waar ik ook aan moest wennen waren de verjaardagfeestjes in Nederland. Bij sommige verjaardagfeestjes krijg je alleen een stukje gebak en een stukje kaas, chips, hapjes en metworst. Daar kan ik nog steeds niet aan wennen, maar nu weten we wel bij wie we eerst thuis moeten eten. Wij hebben altijd eten op onze verjaardagsfeestje. Een keertje had mijn moeder taart gekocht en toen werd de taart niet eens gegeten, want iedereen ging gelijk warm eten. Toen zei ze ook dat we de volgende keer geen taart meer gaan kopen, of we moeten de taart echt gaan uitdelen. Dat is een groot verschil met Suriname.
We eten best wel gevarieerd, maar meestal wel rijst natuurlijk. Maar wel de ene dag vis, de andere dag vlees of de andere dag tahoe. Maar alles maken we wel op z’n Surinaams klaar. Eigenlijk op z’n Javaans, hoe we het gewend zijn. Altijd met uien, knoflook en tomaat en een beetje peper. Er moet altijd een beetje peper erbij. Wat dat betreft is er niet echt veel verschil met Suriname. Op verjaardagen is er meestal wel saoto, de andere keer doen de barbecue. Ik heb ook wel eens berkat[2] gerechten gemaakt, dus bami, seroendeng, sambel goreng, gele rijst enzo. Ik kan me herinneren dat er in Suriname bij kinderfeestjes standaard bruine nasi werd klaargemaakt. Er werd dan ei bij gebakken en dat werd in sliertjes gesneden, met komkommer, kroepoek en een beetje vlees erbij.
In Suriname ging ik na school direct naar mijn oma toe. Zij had dan al gekookt, dus ging ik gelijk eten. Dat was tegen één uur ’s middags. Later kwamen mijn ouders van het werk en als we weer thuis waren ging ik weer eten. Daar at ik twee keer per dag warm. Hier eten we één keer warm. We hebben geen vast tijdstip, maar omdat we werken en uit het werk nog moeten koken eten we meestal rond zes uur. Maar in het weekend eten we gewoon als het eten klaar is en als er nog over is van de vorige dag dan eten we dat als lunch.
Ik ben eigenlijk al snel zelf begonnen met koken. Wanneer ik echt begon met koken was toen ik op Bonaire woonde, toen was ik veertien. En ook hier in Nederland, wie het eerste thuis was ging als eerste koken. Zo hadden wij het afgesproken en meestal was ik als eerste thuis. Koken heb ik van mijn ouders geleerd. En ik heb een paar dingen van mijn oma geleerd, echte Javaanse bami met kip bijvoorbeeld. Af en toe bel ik vanuit Nederland om haar een recept te vragen. Ik heb haar bijvoorbeeld gebeld toen ik het Creoolse gerecht pom wilde maken. Ze heeft me toen uitgelegd hoe dat moet, en meestal is het ook gewoon zelf even proberen. Ik keek altijd wel mee als mijn moeder ging koken, ik lette dan op welke ingrediënten zij gebruikte. En uiteindelijk probeer ik de juiste smaak ook te krijgen. Meestal kook ik echt Javaans. Mijn oom was hier laatst en hij maakte een opmerking dat ik echt een Javaanse hand van koken heb, dat vond ik wel grappig. Ik sta er zelf niet zo bij stil hoe die smaken zijn, andere mensen proeven het juist. Toen ik begon met koken op mijn veertiende vond ik het meteen leuk om te doen, maar het ging mij meer om het eindresultaat. Ik vond het vooral leuk om het dan te eten en dat het lekker was. Nu vind ik het wel ontspannend om te doen. Als ik nieuwe dingen probeer komt het weleens voor dat het mislukt, dan ben ik wel een beetje teleurgesteld en het is ook zonde, want dan moet ik t weggooien.
Hier in Nederland heb ik nog geen tjauw min gegeten die net zo proeft als die van Suriname. En wat ik ook mis van Suriname is berkat. Berkat hier is het toch anders, al maken we het zelf. Het is ook wel lekker, maar het is toch anders. Als ik aan berkat denk, dan denk ik aan mijn opa die ’s avonds thuis kwam van een genduren[3]. Mijn opa was imam. Hij kwam dan thuis met zo’n pakketje in een witte doek. Daarin zat berkat gewikkeld in een bananenblad. Hij stond dan voor de deur te roepen: ‘Berkat! Berkat!’ Ik, mijn nichtje, mijn moeder en mijn tantes zaten allemaal te wachten en dan werd het in een grote baskom gezet en iedereen at daaruit met de hand. Ja, dat mis ik. Én endok iwak, dat is viskuit. Het liefst van jarbaka, dat is een soort gladde vis die wordt bereid met masala. Maar dan wel met veel peper, en dan gewoon met de hand eten met warme rijst. Dat is lekker. Hier is het wel te koop in de toko, uit de diepvries. Maar het is snel uitverkocht en heel duur. Het is niet vers, dus het proeft ook anders. En terie[4] proeft ook anders hier. Hier bakken we het niet zelf, want het stinkt natuurlijk in huis. Meestal als gebakken terie uit Suriname komt, dan word het een beetje taai. Warme vis, iwak malem[5], is ook anders. Hier kun je het wel uit de diepvries halen, maar het is niet vers en het heeft een andere smaak. Dat mis ik wel. Als ik in Suriname ben, vraagt mijn oma mij wat ik wil eten. En ik ben al blij met eenvoudig eten. Jangan bening vind ik ook lekker. Vooral in Suriname met die gebakken terie erbij en sambel. Dan ben ik al tevreden.
Mijn moeder kan lekkere bami maken en mijn vader kan lekkere gule[6] maken. Dat kan ik niet, dat laat ik wel aan hem over. Bij mijn oma en opa van mijn vaders kant heb ik geleerd om vis te eten. Deze opa en oma wonen op Commewijne, dus daar hadden ze sowieso meer vis. Bijvoorbeeld tilapia en trapoenballetjes. En mijn moeder houdt ervan om Chinese dingen te maken. Altijd met kerst, toen we nog in Suriname woonden, maakte ze een Chinese rijsttafel met witte nasi, zoet zure vis, kiem-tjiem kip, tjap tjoy enzo. Maar ze kan ook wel echt lekkere bami goreng en kip maken. Ik merk wel een verschil tussen mijn vaders kant en mijn moeders kant.
Vroeger toen ik nog klein was, was er altijd een genduren bij mijn opa en oma. Er waren altijd mensen van de moskee die bij mijn oma en opa thuis op het erf gingen koken. De oma’s kwamen rewang[7]. Als er genduren was, dan gingen ze ook zelf kippen slachten en dan haalden ze ook al het extra vel van de kip weg en dat bakten ze. Alle kinderen vroegen altijd aan de oma’s, want het waren de oma’s die gingen koken, of we een stukje van die droog gebakken velletjes mochten. Dat werd gegeten met sambel kecap. En dan zeiden ze altijd: ‘Nee, je mag niet want je gaat dom worden. ‘ Dat is me altijd bijgebleven. We gingen wel eens stiekem in de pan, want dat was juist lekker. Maar ons werd altijd verteld dat we dat niet mochten eten, omdat we dan dom zouden worden. Maar nu weten we beter, ze wilden het niet delen met ons omdat het te lekker was. Als kind kreeg je niet veel uitleg. Al ging je vragen waarom dat zo was, kreeg je als antwoord: ‘Gewoon, daarom. Je moet niet vragen.’Nu ik ouder ben ga ik erover nadenken, volgens mij weten ze zelf niet eens waarom. Want zij hebben het ook zo aangeleerd van hun moeder. Dat is hetzelfde met andere bijgeloofdingetjes zoals niet in de deur mogen zitten, je nagels niet mogen knippen ’s avonds. Als je vroeg waarom dat zo was, kreeg je geen antwoord. Zo mocht ik ook niet zingen in de keuken van mijn oma, omdat dat kwade geesten zou aantrekken.
Ik heb ook nog een andere mooie herinnering, dat was in 2007 toen was mijn opa echt doodziek was. Hij at bijna niks meer, hij ging spuugde alles uit. Ik was daar toen op vakantie en had trapoenballetjes gemaakt. Mijn oma had hem eentje gegeven om te proeven en hij at het gewoon. Ik was nog bezig te bakken en toen vroeg ik hem: ‘Opa, wil je nog meer?’ Toen antwoordde hij echt enthousiast: ‘Ja, mang.’ Hij had het niet uitgespuugd. Dat was echt een momentje van hem en mij. Dat ga ik nooit vergeten, want kort daarna is hij ook overleden. Dat is een mooie herinnerring. Terwijl hij doodziek lag op bed wilde hij toch nog wel iets van mij eten.
Ik weet wel zeker dat als wij kinderen mogen krijgen, dat wij hun Javaans gaan opvoeden, want daar ben ik zeker trots op. Ik ben ook opgevoed met het Javaans eten, maar ook gewoon met de normen en waarden. Het is me wel opgevallen dat Javanen in Nederland zich er meestal voor schamen dat ze Javaan zijn. Sommige leeftijdsgenoten van mij zijn echt Javaans en ze zien er ook als een Javaan uit, maar ze zijn er toch niet trots op. Dus als het aan hen ligt zal het wel verwateren in de toekomst, ben ik bang. Javanen hebben al gauw de neiging om hun eigen cultuur te vergeten en zich aan te passen aan een andere cultuur. Ze praten dan bijvoorbeeld alleen Nederlands en geen Javaans meer. Er zijn ook Javanen die alleen aardappels eten en geen bami, babat[8] of ceker[9] meer eten. Dat vind ik wel jammer. Integreren is belangrijk, maar je moet je zelf niet verliezen. Ik heb het meegekregen van mijn ouders dat je trots moet zijn op waar je vandaan komt. Je voorouders hebben hard gewerkt om ervoor te zorgen dat hun nakomelingen het toch een beetje goed hebben. Ik weet nog dat mijn vader me altijd vertelde over vroeger en hoe hij werd opgevoed. Omdat zijn ouders zoveel kinderen hadden ging hij veel bij zijn opa door wie hij meer werd opgevoed. Dan besef je wel dat we het best goed hebben. Zo heb ik geleerd meer te waarderen wat ik heb en waar ik sta in het leven. Het voegt toch iets toe aan je leven, als je weet waar je vandaan komt. Ik ben er ook trots op dat ik Javaans kan praten. Vroeger moest ik altijd Javaans praten tegen mijn mbah buyut[10]. Als ik in Hoogezand ben en ik praat Javaans met een oma en die oma zegt: ‘oh je weet ook wat dat is in het Javaans, dat je dat nog weet!’, vind ik zo dat leuk. Als oudere mensen merken dat je Javaans kan praten zijn ze echt blij en doen ze ook anders tegen je. Het is een vorm van respect voor de opa’s en de oma’s. Maar mijn Javaans is wel achteruit gegaan, sinds ik niet meer in Suriname woon. Omdat ik geen mbah buyut meer heb, praat ik het gewoon veel minder. Het eten is ook een belangrijk onderdeel van mijn Javaanse identiteit, want ik ben er mee opgegroeid. Dus ik moet er niet aan denken dat we ineens geen bami of saoto meer gaan eten. Ik hoop dat het zo blijft, maar het moet ook overgedragen worden aan de volgende generaties. Daar zal ook ik een bijdrage aan leveren.
[1] Siwo = Oudere broer of zus van vader of moeder
[2] Berkat = pakje met (gezegende) spijzen dat de deelnemers aan een rituele offermaaltijd na afloop mee naar huis nemen.
[3] Genduren = rituele offermaaltijd
[4] Terie = Gedroogde gezouten visjes
[6] Gule = gerecht met vlees (meestal rund) en santen
[10] Mbah buyut = overgrootoma of –opa
Wagijem Dawirodinomo – Karli
Geboortejaar: 1935
Woonplaats: Den Haag
Ik heet Wagijem Dawirodinomo. Ik ben geboren op 8 juli 1935 en ik ben gehuwd met Nimin Karli. Ik heb drie kinderen, twee dochters en een zoon. Mijn man is niet zo lang geleden overleden.
Ik ben geboren in Suriname. Mijn ouders komen uit Indonesië. Ze hadden al vijf kinderen toen ze in Suriname aankwamen, twee meisjes en drie jongens. In Suriname kregen ze nog drie kinderen. Mijn vader was een preman[1], geen contractarbeider. Hij kwam met het stoomschip Djember aan in Suriname.
Ik heb als kind altijd gewerkt samen met mijn vader en moeder. Ik ben niet naar school gegaan. Mijn zus ging werken toen ik al wat groter was. Ik bleef als jongste meisje thuis en moest thuis helpen in de kebon. Ik hielp mijn vader en moeder met planten, onze kostgrond schoonmaken en oogsten. Ik was ook degene die thuis kookte.
Ik heb van mijn moeder niet leren koken. Ik heb het haar wel zien doen en van alleen kijken moest ik op een dag zelf koken. De eerste keer dat ik moest koken, kookte ik rijst en als groenten kookte ik de jonge bladeren van de teloh rambat[2]. Mijn moeder liet mij niet zien hoe ik het moest doen. Ze zei, kook maar. Alles is goed. Ik heb maar wat gedaan, de groenten had ik met uien, peper en trasi [3]klaargemaakt. Oseng-oseng[4] wordt het genoemd.
Ik kookte rijst in een gietijzeren pan met drie poten, een kendil[5]. De rijst waste ik en ik deed er water in. Ik schatte zelf in hoeveel water er in moest. Ik wist het zo ongeveer omdat ik mijn moeder het zag doen. Als de rijst kookte, schepte mijn moeder het kokende rijstewater op. Daar werd vroeger een snufje zout in gedaan en aan baby’s gevoed. Dat was vitaminerijk zei men. Als het water al bijna is opgenomen door de rijst, wordt de mond van de kendil dichtgemaakt met bananenblad en dan pas met het deksel. De damp die op de bananenblad komt, wordt gebruikt om het gezicht schoon te maken. Voor mensen die last hadden van puistjes was dat goed.
De keuken van mijn ouderlijk huis had een lemen vloer. Aan de wand waren er rekken. Daar werd het weinige dat wij hadden aan borden e.a. keuken gerei op een rij gerangschikt. Aan het plafond hing een touw waaraan een mand was vastgemaakt. In de mand deed mijn moeder haar kruiden: uien, knoflook, peper, zout, trasi. Wij kookten vroeger met weinig kruiden. Maggiblokjes had je niet. Het was voornamelijk trasi en zout om het eten een smaak te geven. Wij kookten op houtvuur. Als keukengerei hadden wij een kendil, een wajan[6], tampah[7], tenggok [8], serok[9], iros[10], kortom dingen die wij elke dag nodig hadden. Wij hadden vroeger niet zo veel. Kleren werden niet gestreken. Mijn broers legden hun gewassen kleren onder hun kussen en als ze erop hebben geslapen is het glad. Wij sliepen niet op matrassen maar op een klosoh[11].
Ik heb eigenlijk vanaf mijn tiende jaar veel geholpen bij feesten. Zo heb ik leren koken. Door te kijken en na te doen. In Nederland heb ik dat voortgezet. Wij woonden aanvankelijk in Groningen, maar omdat de kinderen in het westen wonen, hebben wij ons gemeld voor een woning in de woongemeenschap Bangun Trisno in Den Haag. Hier in de woongemeenschap sta ik bekend als iemand die goed is in koken en ik word ook altijd gevraagd om te helpen.
Zelf heb ik grote feesten georganiseerd in Suriname. Wat ik me het best kan herinneren is het feest ter gelegenheid van de besnijdenis van mijn zoon. Wij hadden toen een koe geslacht. De koe was van ons zelf. Die hadden wij gekocht en verzorgd.
Terwijl ik bij feesten van andere mensen veel hielp, werd ik niet geacht op mijn eigen feest in de keuken te staan. Dat was niet gebruikelijk. Ik moest het overlaten aan anderen. Mijn rol was om er voor te zorgen dat er geld genoeg was om van alles en nog wat in te kopen voor de bereiding van de feest gerechten voor de slametan.
Bij de organisatie van zo’n feest zijn er enkele belangrijke mensen die de coördinatie op zich nemen:
- een tukang setoor (store = winkel, voorraad), draagt zorg voor de inkoop
- een tukang jodi, draagt zorg voor de klaargemaakte gerechten (masakan mateng)
- een tukang ngadang, draagt zorg voor het klaarmaken van de rijstgerechten
- een tukang wedang, draagt zorg voor thee
- een sinoman, die de bediening van de gasten overziet.
Ik moest me erbij neerleggen dat ik zelf niets mocht doen. Ik moest er op vertrouwen dat alles goed gebeurde, want het zijn mensen die ik kende. Als je zelf goed werk levert bij anderen doen anderen automatisch ook goed hun best om het voor jou even goed te doen.
Ik heb ook geleerd om gerechten klaar te maken voor slametans en hoe ze moeten worden opgediend. Alleen weet ik niet wat de betekenis is van de gerechten. Daarvoor zijn er specialisten. Aan mij wordt alleen gevraagd om de gerechten klaar te maken. Ik ben dus een specialist koken voor slametans. Niet iedereen kan gerechten maken zoals de ingkung[12]. Nu doe ik het niet meer zo vaak. Ik ben al oud en mijn echtgenoot is niet zo lang geleden overleden. De energie is bij mij niet meer aanwezig. Ik help hooguit met snijden en schoonmaken.
Ik vind dat feesten en slametans in Nederland niet anders worden ingevuld dan in Suriname. De gebruiken zijn hetzelfde. Het verschil is dat in Nederland alles zoveel makkelijker is. Geld is geen probleem. In Suriname was het in mijn geval wel een probleem. We moesten er lang voor sparen. Mijn man werkte in de wekverschaffing en wij leefden van zijn kleine salaris en wat onze kostgrond opleverde. In Nederland is ook alles te krijgen. In Suriname waren er tijden van schaarste. Zo was er een tijd dat er geen uien te vinden waren. Er was altijd wat, dan geen aardappelen, dan geen olie. Het kostte ook veel tijd en energie om alles wat je nodig had bij elkaar te verzamelen. In Nederland hoef ik alleen naar de markt en naar de toko te gaan en heb ik in één keer alles wat ik nodig heb. Het is hier overzichtelijker, eenvoudiger en kleiner. Er zijn minder kennissen en familie in Nederland in vergelijking met Suriname waar je bij wijze van spreken het hele dorp kan verwachten.
Ik heb mijn kinderen nooit leren koken. Zij hebben het zelf opgepakt. De kinderen doen in Nederland aan slametans.
[2] Teloh rambat = zoete bataat
[3] Trasi =Pasta gemaakt van gefermenteerde vis of garnalen
[4] Oseng-Oseng = Een bereidingswijze van groenten: in een wok op hoog vuur gaar bakken.
[5] Kendil = Een zware gietijzeren pan die tegenwoordig niet meer in gebruik is.
[6] Wajan = wokpan van gietijzer
[7] Tampah = van riet en rotan gevlochten grote, ondiepe ronde mand meestaal gebruikt om rijst uit te lezen of landbouwproducten in de zon te drogen.
[8] Tenggok = van riet of rotan gevlochten diepe mand om dingen in op te bergen; werd ook op de rug gedragen door vrouwen en met een doek (slendang) aan het bovenlichaam vastgemaakt.
[9] Serok = een schep met gaten gebruikt bij het frituren.
[10] Iros = een grote schep/roerlepel van aluminium of staal
[11] Klosoh = mat gevlochten van riet/waterplant
[12] Ingkung = kipgerecht. Speciaal aan dit gerecht is dat de kip heel blijft en dat de kop van de kip rechtop wordt gezet.
Brayen Atmokario
Geboortejaar: 1982
Woonplaats: Groningen
Ik ben Brayen Atmokario. Ik ben sinds kort in Nederland. Ik heb 26 jaar in Suriname gewoond, daar heb ik de MTS gedaan en ongeveer vijf jaar gewerkt. Drie jaren geleden ben ik naar hier gekomen voor mijn vrouw Ruby-Ann. En nu ben ik hier en werk ik hier ook. Het bevalt goed, maar ik denk wel elke dag terug aan Suriname. Ik denk dan aan familie, aan vrienden en aan collega’s. Eigenlijk het totaalplaatje. Vooral het weer ook. Ik heb niet zo erg last van heimwee als in het begin, maar toch elke dag wanneer ik naar het werk rij en ik alleen in de auto zit, dan vraag ik me wel af waar ik naar toe zou gaan als ik in Suriname was. De overgang van het eten en de manier van eten was gemakkelijk, omdat we allebei Surinaams-Javaans zijn. Mijn moeder kon niet zo lekker koken. Ze is en blijft mijn moeder, ik hou van mijn moeder. Maar ze is niet zo een prinses in de keuken. En nu heb ik een prinses in de keuken. Qua eten is er niet veel veranderd, het is alleen maar beter en lekkerder.
Hier heb ik nog nooit echt typisch Nederlands gegeten. In Suriname wel. De Nederlandse vriendin van een vriend van me had stamppot gemaakt. Aardappelen met wortelen en een halve rookworst. In Suriname is er al gelijk warm eten als je wakker wordt, dus dan ga je rijst eten. Maar hier eet je pas om zes uur warm, omdat je tot vijf uur werkt. Het kan niet anders. Maar vroeger, toen ik in Suriname was, bracht ik wel rijst met kip en groenten mee naar het werk. Dat is wel iets anders hier. Hier vind ik het ook niet zo passen, als je rijst naar het werk zou brengen. Ik eet nu brood tussen de middag, maar dan wel een hartig broodje.
Ik heb van mijn zus leren koken eigenlijk. Ik stond altijd achter haar als ze bezig was met koken. Dan keek ik wat ze er allemaal in deed en soms moest ik haar ook helpen. Ik moest soms uien schillen en dat soort dingen. Meestal moest ik boodschappen doen. Dan gaf ze me een lijst met alles wat ik moest kopen en zo heb onthouden wat er in een gerecht hoort. Soms als mijn moeder niet thuis was en er geen eten was belde ik mijn zus die toen al niet meer thuis woonde om te vragen wat ik moest doen en wat ik moest gebruiken. De eerste keer ging het gelijk goed en toen merkte ik dat ik kon koken, haha. Zo heb ik zelfvertrouwen gekregen om door te gaan met koken. Wat ik maak is saoto, bruine bonen, cassavesoep, groentesoep met verschillende Surinaamse groentes erin, zoals tayerblad, stukjes aardappel, oker en antroewa. Dat is heel gezond, kragti-soep noemen ze dat. Als Ruby-Ann verkouden is, maak ik dat voor haar klaar. Wat ik ook lekker kan maken is masala kip, lamsvlees, kreeft of krab. Maar dan wel altijd scherp, met extra peper. Dat heb ik ook van mijn zus geleerd, mijn familie eet heel erg veel peper. Mijn zus is zes jaar ouder dan ik. Ik hou ervan als zij sambel goreng iwak asin maakt, dat is zoute vis. Maar ze kan eigenlijk alle Javaanse dingen bereiden, ze kan ook lekkers maken. Ik hou er zelf niet van om lekkers te maken, dat neemt veel tijd in beslag. Ik hou meer van koken.
Tjauw min mis ik wel uit Suriname. Wat ze hier verkopen smaakt echt heel anders. Verder kan ik alles wat ik lust hier ook vinden. Ik eet eigenlijk van alles, ik heb er geen moeite mee. Eten is niet belangrijk voor mijn thuisgevoel. Ik zou ook elke dag aardappel eten, dat maakt niet uit. Wij kunnen het wel variëren. Ik doe er wel peper bij, sambel ketchup , kecap of pecel. Als we uit eten gaan missen we soms wel sambel. Ik ben zo gewend aan sambel, dat maakt het zo lekker. Voor ons is het echt een finishing touch. Het hoort er gewoon bij. Ik mis wel af en toe vleesworst, bloedworst en bere. Zulke vieze gerechten vind ik ook wel lekker. Dat heb je wel in Amsterdam. In de toko heb je het ook, maar dan komt het uit de diepvries.
Waar ik ook aan moest wennen, is barbecueën hier in Nederland. Als je naar een Surinaams feestje gaat en er wordt gebarbecued, dan staat er iemand achter de grill en hij doet al het vlees en dan mag je lekker wachten tot het gaar is. Vervolgens kun je gaan eten. Hier merkte ik tijdens een bedrijfsbarbecue dat je zelf een keuze moet maken en dan het vlees op de barbecue moet leggen. Ik moest wel even wennen aan het feit dat je zelf je vlees moest barbecueën. Maar sommige dingen moet je niet te serieus nemen, je moet je gewoon aanpassen. De maatschappij hier is gewoon zakelijk , ieder voor zich. In Suriname is je collega gelijk je vriend, zo voelt het aan. Maar hier is het echt zakelijk: collega is collega en vriend is vriend. Ik kijk nog altijd de kat uit de boom, langzamerhand weet je ongeveer hoe je je moet opstellen. In Suriname geef je je zelf vrij, maar hier niet zo snel.
In Suriname heb je verschillende bevolkingsgroepen. Mijn moeder is half Chinees en half Javaans, dus zij kan niet zo goed Javaans praten. Mijn vader kan dat wel heel goed. Maar hij sprak nooit Javaans tot ons, hij sprak altijd Surinaams. In Suriname had ik geen opa en oma meer, vandaar dat ik in Suriname weinig Javaans heb gesproken. Maar als je wat ouder wordt dan gaat er wel een lichtje branden, dat gebeurde toen ik hier in Nederland kwam. Hier in Nederland heb ik er zoveel oma’s en opa’s bij gekregen. En zo is het eigenlijk begonnen dat ik meer Javaans ben gaan verstaan en praten. Daardoor ben ik me ook meer Javaans gaan voelen. Ik ben meer Surinaams grootgebracht en ik heb ook niet veel gevraagd naar cultuur en ook niet over familie. In Amsterdam woont een oom van mij en elke keer als ik daar ga dan vraag ik hem iets over familie. Ik had ook niet zo’n goede band met mijn vader, we konden niet zo vrij praten. Nu ik ouder ben wil ik meer weten over mijn familie. Het boek van Hariëtte en Yvette (Stille Passanten) ben ik gaan lezen en het heeft mij wel geraakt. Ik ben er wel bewust van geworden dat ik trots mag zijn op mijn afkomst. Dus ik zou Javaanse jongeren wel aanraden om dat boek te lezen.
We zullen Surinaams-Javaans blijven koken, zolang alle ingrediënten hier te vinden zijn. We willen het zeker overbrengen aan nakomelingen. We hebben het niet voor het zeggen, maar dat zouden we graag willen doen. Wat niet zo snel zal worden overgedragen zijn die lekkernijen, denk ik. Mijn zus kan kemplang maken, ik niet. Die gerechten vind je als je naar een pasar malam gaat, alleen oma’s kunnen dat maken. We leven in Nederland, waar iedereen werkt dus er is niet zo veel tijd om lekkernijen te maken. Ik ben wel bang dat dat soort dingen verdwijnen. Vroeger maakte ik sugri, dat is gestampte brong-brong met suiker erin. En wat ik me heb laten vertellen is dat peyek voor een trouwerij is. Vroeger, als men zag dat een jongen en een meisje elkaar leuk vonden, werd je geplaagd: ‘Wanneer gaan we peyek eten?’
Ngadima en Misran Amatsabari
Geboortejaar Misran: 1948
Geboortejaar Ngadima: 1950
Woonplaats: Den Haag
Ik ben Misran Amatsabari. Ik ben in 1948 geboren in Kronenburg in het district Commewijne Mijn grootouders kwamen uit Indonesië. Mijn ouders zijn in Suriname geboren.
Mijn ouders zijn al overleden. Zij zijn in Nederland overleden. Ik woon al om en bij 32 jaar in Nederland. Het gezin van mijn ouders telde negen kinderen: vijf meisjes en vier jongens.
Ngadima Amatsabari: Ik heet Ngadima Sariredjo. Ik ben op 8 augustus 1950 geboren aan de Nieuw Weergevondenweg in het district Suriname. Mijn vader kwam uit Indonesië, maar mijn moeder is in Suriname geboren. Mijn man en ik hebben samen zes kinderen,vier jongens en twee meisjes. Ons laatste kind is in Nederland geboren.
Misran Amatsabari: ik heb de Javaanse cultuur geleerd in mijn dorp. In het dorp had je de kebayan[1], bestaande uit het dorpshoofd en zijn helpers. In het dorp werden vaak slametans gehouden. Daarvoor kregen de bewoners een undangan[2] (uitnodiging). Er werden bijvoorbeeld slametans georganiseerd ter gelegenheid van sasi suro, slametan sasi mulud, bersih desa[3]. Ik deed mee en hielp bij de slametans. Zo raakte ik ingeburgerd in de praktijk. Ik was er vroeg mee begonnen. Voordat ik mee mocht doen, moest ik wel eerst besneden zijn. Dat moest, dat is de traditie. Jongens worden meestal tussen hun zesde en achtste verjaardag besneden. Ik was 8 jaar toen ik werd besneden. Ik was 15 jaar oud toen ik dingen kon bevatten en actief werd in de Javaanse tradities. Ik ging mee met de oudere mannen. Ik wilde het zelf, niemand dwong mij. Van mijn eigen ouders heb ik het niet geleerd, maar van andere ouderen die daarin gespecialiseerd zijn. Ik zat altijd naast deze ouderen, keek toe en deed na. Nu ben ik 63 jaar oud en ik doe het nog steeds. Ik doe het omdat ik het belangrijk vind en ik hoop dat jongeren de traditie zullen voortzetten, want dat is onze basis. Ik heb de jongeren in mijn organisatie ook gezegd dat ze het kunnen en moeten leren.
\r\n
Ngadima Amatsabari: ik heb ook slametans kunnen doen door te kijken naar ouderen. Mijn oma was een dukun[4]. In Suriname was ik niet zo actief als hier in Nederland. Er waren veel ouderen in de familie. Het werk deden zij, maar ik hielp veel en leerde. Langzamerhand kon ik het zelf doen. Toen ik mijn eigen huishouden begon, wist ik al wat ik moest doen. Hier in Nederland doe ik het samen met mijn man en omdat hij zo actief is in een organisatie ben ik automatisch ook actief betrokken.
Misran Amatsabari: Voor elke slametan is er een aanleiding en elke aanleiding is verschillend. Ook de wensen van de personen die een slametan geven verschillen en daarmee wordt rekening gehouden. Een slametan kan eenvoudig of groots zijn. Ik geef als voorbeeld een slametan bij een huwelijk.
Bij een huwelijk vindt eerst de sikoman[5] plaatst. Er zijn twee getuigen, een voor de bruid en een voor de bruidegom. Bij de sikoman worden afspraken gemaakt tussen bruid en bruidegom. Daarom is het een belangrijk onderdeel van een huwelijk. De sekar mayang[6], de plechtigheid met de bloemschikking, is verplicht. Deze volgt na de sikoman.
De sikoman kan heel eenvoudig zijn. Na de sikoman wordt een maaltijd genuttigd en als men het wenst kan een slametan worden gehouden. De slametan kan eenvoudig of groots zijn. Een kleine slametan bij het huwelijk heet walimah. Is het groots dan wordt het slametan Ruwah Rasul genoemd. Dat betekent dat de slametan uitgebreid is. Dan worden alle gerechten die bij een slametan horen klaargemaakt. Een complete slametan. Er is dus een verschil tussen een eenvoudige slametan, de among-among[7] en een Ruwah Rasul en iedereen kan dat bij elke gebeurtenis zelf bepalen. Behalve bij overlijden, want bij overlijden wordt een Ruwah Rasul gehouden op de 1000ste dag na overlijden. Dan heet het Arwah Rasul.
Wat er allemaal bij een slametan Ruwah Rasul wordt klaargemaakt is het volgende:
- Banyuh staman, dat is een glas water met een bloem.
- Jenang abang symboliseert de levensader via je moeder, jenang putih symboliseert de levensader via je vader en jenang lulah sengkala, die bedoeld is om de boze, slechte dingen weg te jagen. Jenang abang, letterlijk rode pap, is niet gekleurd met rode kleurstof. Het is gezoet met bruine suiker en krijgt daarvan een vale kleur. Jenang putih is witte pap en ongezoet, terwijl de jenang tulah sengkala wit is met een blauw kruisje.
- Surayuh: bestaat uit een baskom[8] gevuld met banyuh staman, gedang, geld, tabak en lucifers. De tabak wordt met njet en gambir in een godong suruh[9] gedaan en dichtgevouwen. Dit is een offer aan Dewi Siti Pertimah. Zij waakt over de vrouwen die koken en helpen. Dit is een kejawan[10] traditie, het is geen moslim gebruik. Het staat verder nergens beschreven. Het is pure overlevering. De mannen vragen hetzelfde aan de profeet Mohammed.
- Songo: rijst, met ei en gudangan, bedoeld voor de ‘menteri’die over de grond waakt.
- Asahan: bestaat uit rijst met sambel goreng, serundeng, pejek[11] en alle andere gerechten die worden klaargemaakt. Dat is voor de mensen die koken, de mensen die uitgenodigd zijn en voor de overledenen.
- Panggang is geroosterd kip. Panggang gaat samen met golong. Golong is rijst die in veertien pakketten wordt verpakt met bananenblad. In Nederland worden de hoopjes gemaakt in folie. De veertien pakketten symboliseren dat ze bedoeld zijn voor zeven paren, man en vrouw. Het is voor de zegen van hen die koken en helpen.
- Ingkung santen[12] wordt gebruikt bij de sikoman en het gaat samen met sega gurih[13].
- Jajan pasar dient te bestaan uit zeven verschillende dingen, bijvoorbeeld vruchten en snoep die niet zelf gemaakt zijn maar (op de markt) zijn gekocht.
Vroeger stond niets op papier. Veel leerde ik door stil te zijn en te luisteren en alles wat gezegd wordt te onthouden (apalan[14]). Het is pure overlevering. Zo gaat het jaar in jaar uit.
Het maken van ingkung willen wij graag uitleggen.
Bij een slametan worden speciaal minimaal drie kippen geslacht voor de panggang en de ingkung. De rest van de kippen mag op een andere manier worden geslacht maar voor deze drie moet toestemming worden gevraagd aan Nabi Suleiman. Hij is degene die waakt over de dieren. Het bloed van de kippen moet bij het slachten vloeien over de aarde. Het bloed symboliseert Nabi Suleiman. In Nederland mag dat niet, hier wordt het bloed opgevangen. Dit is geen Islam traditie, maar een kejawan traditie. In Nederland worden de kippen bij de boerderij of bij het pluimvee bedrijf geslacht. Ik ga zelf er naar toe om de sahadad[15] uit te spreken.
Voor ingkung wordt een haan gebruikt, de lancur. Lancur is een haan die nog niet gepaard heeft. Nadat de kippen geslacht zijn, worden ze schoon gemaakt. Het plukken van de kip moet met beleid gebeuren en ook dan wordt een sahadad uitgesproken. Voordat de kip wordt klaargemaakt wordt wederom de sahadad pertimah uitgesproken. Daarmee wordt toestemming gevraagd om de kip klaar te maken en de zegen opdat de bereiding goed verloopt. De hele kip wordt gebruikt nadat de darmen goed zijn schoongemaakt. Ook de poten en de snavel moeten goed worden gereinigd. De kip wordt daarna met witte katoen gebonden, op een speciale manier zodat de kop van de kip rechtop staat, alsof de kip rechtop zit. Het vereist een bepaalde manier van binden, want nadat de kip gaar is moet de kip nog diezelfde houding aannemen. De houding symboliseert dat de gebeden in de richting van de allerhoogste worden gestuurd. De kip is kompleet, het heeft alle lichaamsdelen. Dat symboliseert compleetheid en dat wij bidden dat er geen tekortkomingen zullen zijn.
Degene die de ingkung kookt, bidt voor zegen opdat tijdens het koken alles goed gaat. De bumbu bestaat uit: kunyit, laos, uien, knoflook, godong salam,[16] zout en santen. Dat wordt allemaal fijngemaakt. Santen (kokosmelk) is een belangrijk ingrediënt.
Bij de ingkung wordt geen olie gebruikt om de kruiden te fruiten. De bumbu wordt gemengd met water en santen en als het is opgekookt wordt de kip erin gelegd. Na een half uur wordt de kip voorzichtig omgedraaid. Het is precisie werk. Als het niet goed gebeurt, mislukt het. De ingkung moet heel zijn, ook het vel van de kip moet heel blijven.
In Suriname kookten wij op hout. Het is een kunst om het vuur onder controle te houden. Het vuur moet niet al te hevig zijn anders gaat het mis. In Nederland gaat het koken makkelijker, alles gebeurt met een gasfornuis. In Suriname is het gezelliger koken. Er wordt een tratak [17]gebouwd en wij koken in de buitenlucht. Met z’n allen worden verschillende gerechten klaargemaakt.
Soms gaat het verkeerd met de ingkung. Als er nog bloed in zit is de kip niet gaar. Het is uiterst belangrijk dat de vrouwen die voor de slametan koken gefocust zijn, en zich niet laten afleiden. Ze moeten ook rein zijn in hun gedachten, anders maken ze fouten. Vrouwen die menstrueren mogen niet koken voor een slametan. Vrouwen moeten eerlijk zijn. Dat geldt ook tijdens de ramadan.
Je weet pas of de ingkung goed is nadat de gebeden zijn gedaan en het eten wordt verdeeld. Daarvoor is het niet mogelijk. De ingkung wordt namelijk heel gelaten tot op het moment van verdeling. Dat het goed gaar is, is dus heel belangrijk.
Ingkung wordt opgediend met sego gurih. De kruiden voor sego gurih bestaat uit laos, santen, salam, zout, knoflook en uiten. De kruiden worden fijngemaakt en gekookt met de rijst. Als het water is opgekookt en helemaal opgenomen door de rijst, wordt de rijst verder gestoomd (diadang)[18]. Dit gebeurd in een stoompan gemaakt van bamboe in de vorm van een trechter. Het deksel is een blad of een dienblad van bamboe. Stomen is beter want daarmee voorkom je dat je ongare delen van de rijst krijgt (mletis[19]). Je kunt met je vingers aanvoelen of proeven of de rijst helemaal gaar is. In Suriname gebruikten wij bananenblad om de bodem van een grote baskom (ronde grote diepe schaal gemaakt van aluminium, email of plastic) te bedekken waarop de rijst wordt gelegd. Op de rijst wordt de hele ingkung gelegd. In Nederland gebruiken wij geen bananenblad maar folie. Op de rijst wordt een bord gelegd met daarop de ingkung.
Na het gebed en de zegening wordt de ingkung gebroken in stukken. Voordat de gerechten verdeeld worden over de aanwezigen, krijgen degenen die gekookt hebben het eerste stuk, samen met andere gerechten, bami, sambel goreng enz. Het maakt niet uit welk stuk van de kip, als het maar niet de botten zijn. Daarnaast krijgen ze lalapan (rauwkost): komkommer, kouseband, uien, peper. Dat wordt op een apart bord gezet. Dat moet altijd erbij.
Daarna krijgt de kaum (voorganger), en na de kaum de rest van de mensen wat van de gerechten die zijn klaargemaakt. Niet altijd is de ingkung genoeg voor alle personen. Vooral als er veel mensen komen. De verdeling kent ook een volgorde. Eerst krijgen de gasten rijst, groente, sambel goreng, vlees en bami. Daarna de ingkung en gudangan[20]. De jajan pasar [21]wordt als laatste verdeeld.
[3] Sasi suro, sasi maulud, bersih desa zijn namen van bijzondere gebeurtenissen volgens de Javaanse traditie die gemarkeerd worden met een slametan.
[4] Dukun = vrouw/man die kennis heeft van de Javaanse tradities en daarin een voorgangers rol vervult.
[5] Sikoman = huwelijksplechtigheid
[6] Sekar mayang = te vergelijken met een bloemschikking bestaande uit diverse gevlochten stukken/figuren die geluk, trouw, voorspoed, vruchtbaarheid symboliseren; wordt alleen bij een huwelijk gemaakt.
[7] Among-among = eenvoudige slametan
[8] Baskom = grote ronde diepe schaal gemaakt van aluminium, e-mail of plastic
[10] Kejawan = pre-islamitische Javaanse tradities
[11] Sambel goreng = pikant gerecht van aardappelen of tempé; serundeng = gerecht van geraspte kokos; pejek = hartige cracker waarin sojabonen, of pinda of garnalen zijn verwerkt.
[12] Ingkung santen = hele ongehakte kip gekookt in santen en kruiden.
[13] Sega gurih = rijstgerecht, geurig gekookt in santen en kruiden.
[14] Apalan = onthouden en alles uit het hoofd opzeggen.
[16] Kunyit = kurkuma (geelwortel) en laos = galangal, beide gembersoorten. Godong salam = salamblad (te vergelijken met laurierblad)
[18] Ngadang = werkwoord voor stomen. Diadang = wordt gestoomd.
[19] Mletis = niet gaar, wordt alleen gebruikt bij (kleef)rijst
[20] Gudangan = gerecht gemaakt van een verzameling gekookte groenten, gemengd met pikant gekruide geraspte kokos.
[21] Jajan pasar = verzameling van lekkernijen die niet zelf gemaakt zijn, maar gekocht.
‘